Kompleete werken. Het slot Loevestein in 1570. Deel 1
(1887)–J.F. Oltmans– Auteursrecht onbekend
[pagina 221]
| |
Een en dertigste hoofdstuk.Tegen den middag gelukte het den Spanjaarden eindelijk, de bres wijd genoeg te maken; het geschut had een groot gat wel ter breedte van twaalf voet in den muur van het voorhof gemaakt, en de steenbrokken nu binnen- dan weder buitenswaarts doen tuimelen. De kortheid der dagen was oorzaak, dat Perea besloot zich dadelijk den tijd ten nutte te maken, ten einde, nog eer de avond viel, zich van het voorhof te verzekeren. Op zijn bevel werd dus het kanonvuur gestaakt, en de arbeiders en soldaten haastten zich om de droge gracht, die het voorhof omgaf, met rijs en takkenbossen te vullen. Dit ging echter niet gemakkelijk, en menigeen van hen werd gekwetst, of vond vóór de bres zijn dood, dewijl noch het kanon, dat niet gebruikt kon worden, noch de musketiers, wier wapenen door de steeds vallende sneeuw zeer nat geworden waren, hen konden beschermen tegen het vuur der musketten van de verdedigers des voorhofs, die zich nu allen, zelfs door eenigen hunner makkers uit het slot ondersteund, op het bedreigde punt vereenigd hadden. Toen dit verricht was, en de gracht tot aan den grond gelijk was dichtgeworpen, liet Perea het kanon weder spelen, en hij stond eenige oogenblikken in beraad, of hij, vóórdat de storm begon, de brug niet zou laten wegschieten om daardoor al degenen, die zich op het voorhof bevonden, den terugtred af te snijden; doch in de gedachte, dat hij zich dan ook zelven den toegang tot het slot zou benemen, liet hij de brug in haar geheel, hopende met de vluchtende verdedigers van het voorhof tegelijk het slot zelf binnen te dringen. | |
[pagina 222]
| |
‘Richt uwe soldaten! en maak hen tot den storm vaardig,’ gebood Perea aan een onderhopman, en gelastte hem vijftig man in tien gelederen te plaatsen en de musketten te doen laden. Nog eens gaven de stukken vuur, en zonden de kogels door de bres tot diep achter in het voorhof; toen sloegen de trommen den stormmarsch; de trompet blies den aanval, en Perea, op een der stukken springende, riep: ‘Voorwaarts, soldaten! valt aan!’ In den kruitdamp gehuld, snelden deze, met het musket met geopende pan en brandende lont in de hand, naar het voorhof en over het rijs, dat in de gracht lag, in de bres. Het vuur uit het voorhof had met het laatste kanonschot gezwegen; doch toen de Spanjaarden, die door hunne snelle voorwaartsche beweging den rook van het geschut voor zich uitdreven, en daardoor en door de sneeuw niet voor zich uit konden zien, onder een luid geroep van: ‘Espana! Espana! Viva el ReyGa naar voetnoot1)!’ den voet in de bres zetten, riep iemand met een forsche, mannelijke stem, zoodat Perea, ondanks het kanonvuur aan de andere zijde van het slot, het duidelijk kon verstaan. ‘Vuur!’ Dadelijk werden de Spanjaarden begroet door een moorddadig vuur uit eenige dubbele haakbussen, die met gekapt lood zwaar geladen waren. ‘Staat soldaten! geeft vuur!’ riep de Spaansche hopman, die met den degen in de hand naast het voorste gelid stond, toen hij de verwarring; die onder zijne soldaten plaats greep, gemerkt had. Deze gaven aan zijne stem gehoor; zij sloten, over de lichamen hunner gevallen krijgsmakkers heenstappende, weder de gelederen, en gaven vuur; maar zonder goed gevolg, dewijl hunne lonten, als te lang aan de sneeuw blootgesteld, meest gedoofd waren. ‘Met blank geweer dan voorwaarts!’ riep de hopman, waarop de soldaten de musketten wegwierpen, en hunne houwdegens trokken. Hetgeen wij hier beschreven hebben, geschiedde zoo snel, dat tusschen het bevel en de uitvoering bijna geen tijd verliep. | |
[pagina 223]
| |
Twee gelederen waren de bres reeds binnengetreden, en hieven ontijdig het geroep van: ‘VictoriaGa naar voetnoot1)!’ aan; want op hetzelfde oogenblik werden zij door de verdedigers van het voorhof aangevallen. Ofschoon veel sterker in getal, hadden de Spanjaarden veel tegen, doordien zij alleen borstharnassen droegen, terwijl de geuzen veel zwaarder gewapend en met stormhoeden en helmen gedekt waren. Vreeselijk werd er van wederzijde gevochten; één der geuzen vooral, die een ontzettend zwaar slagzwaard zwaaide, maaide daarmede verschrikkelijk in het rond: het was de Boodschapper. De sneeuw hinderde de strijdenden zeer, maakte dat men niet vaststond, en deed telkens hunne voeten op de natte steenen uitglijden. De hopman oordeelende, dat, indien hij zijne vijanden tusschen den stal en de wachtkamer kon uitdrijven, hij zijne manschappen zou kunnen uitbreiden, riep: ‘Bij het leven des Konings, soldaten! voorwaarts! - voorwaarts, valt aan!’ Door zijne stem en de tonen van Pedrilla's trompet aangevuurd, snelden zij, den dood verachtende, vooruit. Reeds verloren de brave verdedigers eenige duimen gronds, en reeds zag de hopman het oogenblik geboren worden, dat hij hen zou kunnen omvleugelen, toen een hevig vuur, dat uit de gescheurde muren van de belendende gebouwen kwam, midden onder zijne soldaten een vreeselijke verwoesting maakte, en de achtersten in verwarring de bres deed verlaten. Een korte poos hield de hopman met de dapperen, die bij hem waren, nog stand; doch toen hij de onmogelijkheid inzag om de bres te behouden, riep hij droevig: ‘Achterwaarts, soldaten!’ Voet voor voet verliet hij het voorhof, terwijl hij zijne vijanden, die hem volgden, nog steeds in ontzag hield. Aan de bres staakten de belegerden hunne vervolging, en hieven toen den luiden kreet van ‘Vivent les gueux!’ aan. ‘Laadt!’ schreeuwde Perea tot zijne kanonniers. Hij sprong, toen hij zijne soldaten de wijk zag nemen, van het stuk af, waarop hij gestaan had, rukte den eersten, dien hij tegenkwam, den degen uit | |
[pagina 224]
| |
de hand, wierp hem op den grond, en trapte het staal met zijne voeten. ‘Vuur!’ riep hij woedend, toen de hopman met hen, die hem getrouw bijgestaan hadden, bijna allen min of meer gewond bij hem waren teruggekeerd, terwijl de kogels in de bres vlogen, die zoo even door de verdedigers van het slot gelukkig was verlaten. De trommen en de trompet zwegen, en Perea gaf den hopman de hand, zeggende: ‘Signor! gij hebt u als man van eer gedragen; ik ben over u en hen, die u volgen, volkomen voldaan.’ Doch tegen de soldaten, die het eerst geweken waren, sprak hij geen woord, en keerde hun den rug toe. |
|