vooraf in te zien. Hij haastte zich aan dit bevel te voldoen, dat hem opnieuw van de welwillende gezindheid des Hertogs verzekerde, wierp daarna zijn reiskleederen af, en plaatste zich bij het vuur, om over D'Avilar's brief na te denken.
Spoedig werd hij in zijne rust en in zijne overdenkingen gestoord, daar men hem berichtte, dat een edelknaap des Hertogs hem wenschte te spreken.
‘Wat heeft de Hertog te bevelen, Da Silva?’ vroeg Perea aan den binnentredende, dien hij de hand toereikte.
‘Zijne Excellentie wenscht u dadelijk te spreken over zaken van groot gewicht, Signor! Doch gij zijt te Brussel geweest, indien het niet te veel gevergd was, zou ik u vragen, of gij mijn oom ook gezien hebt.’
Ofschoon Da Silva rank en hoog van gestalte was, verrieden echter zijn jeugdig gelaat en ongebaarde mond, dat hij nog zeer jong was, en toen hij naar zijn oom vroeg, kleurden zich zijne wangen. Perea schudde met het hoofd, als wilde hij zeggen: ‘ik heb hem niet gezien;’ doch toen hij de teleurstelling van den jonker zag, die deze tevergeefs zocht te verbergen, zeide hij lachende: ‘Op mijne eer, Da Silva! ik heb hem niet gezien; maar wel heb ik iemand gesproken, naar wie ik verwacht had, dat gij mij zoudt gevraagd hebben, ik meen zijne dochter; zij heeft mij, van uwe onhoffelijkheid onbewust, een brief voor u medegegeven; nu echter kan ik u dien niet overhandigen, dewijl des Hertogs dienst voorgaat.’
‘Gij hebt Ines dan gezien?’ riep de jonker verheugd uit, ‘ik dank u, Signor! voor uwe goedheid; en ik hoop, dat gij mijne bede niet zult weigeren om den eersten keer, dat gij in het veld trekt, met u mede te mogen gaan.’
‘Dat hangt niet van mij af,’ antwoordde Perea; ‘maar ga nu den Hertog berichten, dat ik dadelijk zal komen, en ik beloof u, dat ik er met Zijne Excellentie over spreken zal.’
‘Ik dank u, Signor!’ zeide Da Silva, die zijn hoed opzette en de kamer verliet, ‘Ik spoed mij naar het stadhuis.’
Perea luisterde eenige oogenblikken naar het geraas, dat de jonker maakte, terwijl hij zingende de gang doorging.