Bezijden dezen weg bevonden zich drie eikenboomen, die hunne kruinen hoog in de lucht verhieven; een weinig klein kreupelhout omringde den heuvel, waarop de boomen stonden en deze plaats dadedelijk herkennende voor die, waar Van den Bosch hem bescheiden had, steeg hij af.
Een menschelijke gedaante, die zich tusschen het geboomte bewoog, deed hem vooronderstellen, dat Van den Bosch reeds was aangekomen, en nu zijn paard bij den teugel nemende, beklom hij de hoogte.
Doch hetgeen hij voor Van den Bosch gehouden had, was het lichaam van een mensch, die aan een der boomen was opgehangen, hetwelk door hun heen en weder wiegelen bewogen werd. Hij deinsde, verschrikt over dit gezicht, terug, en zag naar alle kanten rond; maar de man, dien hij hier dacht te vinden, was er nog niet.
Hij bond dus zijn paard aan een boom, en zijn mantel om zich heenslaande, stapte hij, al fluitende, op den top des heuvels heen en weder, terwijl de beeltenis van haar die zijn hart beheerschte, zich nu en dan, als in een wolk gehuld, met een droefgeestig gelaat aan hem vertoonde, en met den vinger scheen te wenken om haar te volgen.
Het duurde echter niet lang, of een geritsel in de struiken verried hem de aankomst van een levend wezen, en stoorde hem in zijne overdenkingen.
Van Doorn bracht zijne hand aan het gevest van zijn degen en bleef bij zijn paard staan, zich tot een dappere tegenweer bereidende, indien hij aangevallen werd. Het gezicht van den gehangene had hem niet zeer rustig gestemd; de geheimzinnige handelingen van Van den Bosch, dien hij de vorige week, als een Huiberger monnik gekleed, gezien had, terwijl hij hem den volgenden dag in de wapenrusting van een Spaanschen speerruiter had bezocht, hielden hem in een sterke spanning; doch hij rekende op de vlugheid van zijn paard, en zag opmerkzaam naar de plaats, vanwaar het geruisch kwam.
De stem van Van den Bosch, die hem een ‘goeden avond!’ toeriep, en onverzeld uit het kreupelbosch trad, stelde hem echter gerust, en naar dezen toetredende, gaf hij hem de hand.
‘Gij zijt er op uw tijd, jonkman!’ sprak deze hem aan, ‘en het