KU-381 (voor 1916)
Nieuwebildtdijk (Fr.)
boerderij
(geen veldwerk aanwezig)
Een tweede door Uilkema in 't Bildt gemaakte opmeting werd, in tegenstelling tot de vorige, wel door hem gepubliceerd (in Het Friesche Boerenhuis, uit 1916). Deze boerderij werd daar geïntroduceerd als voorbeeld van het verst ontwikkelde huistype voor het Friese gemengde bedrijf. Een typisch kenmerk van de oude Bildtse boerderijen was het feit dat de grote schuur hier veelal dwars op het woonhuis stond, waardoor een haakse vorm ontstond. De voornaamste stalruimte (VIII), die altijd in het verlengde van het woonhuis lag, bevond zich daardoor niet op de gebruikelijke plaats in een zijbeuk van de schuur, maar lag hier in de buitenstijlruimte onder het voorste dakschild. Aan de omvang van deze stal, die plaats bood aan twaalf koeien en acht paarden, is goed te zien dat het hier een akkerbouwbedrijf betrof, waar op de zware kleigrond weinig rundvee maar veel trekkracht nodig was. De tweede stalruimte, in de zijbeuk van de schuur, zou volgens Uilkema pas zo'n veertig jaar vóór de opmeting zijn aangebracht. Opvallend is ook de zeer grote capaciteit van de tasruimte (XV), de brede deel (XIV) en de ruime dorsplaats (XIII). De brede schuur was aan beide zijden voorzien van een zijbeukgebint en was daardoor feitelijk vijfbeukig. Het uitgebouwde woonhuis had in dit geval zelfs twee bergzolders boven elkaar; de bovenste werd, naar Uilkema vermeldde, gebruikt voor de opslag van vlas, de onderste voor het gedorste graan. Deze zolder had dan ook een bijzonder zware draagconstructie.
Uilkema meende dat deze boerderij was gebouwd kort na de aanleg van de Nieuwe Bildtdijk, die dateerde uit 1600. Hij schreef hierover: ‘..Op de bij uitstek vruchtbare nieuwe kleigronden werd uit den aard der zaak het land zoo veel mogelijk voor den akkerbouw geëxploiteerd en was de veestapel onbeduidend. Eerst in den nieuweren tijd is de veehouderij rendabel geworden in verhouding tot het akkerbouwbedrijf. (...) Tengevolge van de geringe behoefte aan stalruimte werd hier de rundveestal langs de smalle zijde der schuur ingebouwd. Daardvoor moest vooreerst het voorhuis in de lengterichting van den stal worden geplaatst en kreeg de huizinge dus den vorm van een winkelhaak, doch in de tweede plaats kon nu, in verband met de eischen van het bedrijf (het afdorschen van het graan verrichtte men het liefst in de nabijheid der veestallingen), het dorschhuis niet achter in de schuur worden gebouwd. Het werd dus overgebracht naar het vooreinde daarvan. Vandaar ook de groote lichtramen te dier plaats en het ontbreken daarvan in het verdere deel. Het resultaat van een en ander was het ontstaan van een huisvorm op de nieuwe Bildtgronden, die daar algemeen is geweest, doch thans nog slechts sporadisch voorkomt..’.