KU-379 (voor 1916)
Twijzel (Fr.)
boerderij
1:400
1:200
(geen veldwerk aanwezig)
Deze oude boerderij speelde een belangrijke rol in Uilkema's onderzoek naar de ontwikkeling van het Friese huistype voor het gemengde- of akkerbouwbedrijf. In Het Friesche Boerenhuis uit 1916 beschreef hij deze boerderij als volgt: ‘..plattegrond en doorsnede van een zeer oude bouwboerderij te Twijzel. De achterzijde van het huis is naar den weg gekeerd; onze practische voorouders bouwden hunne boerderijen zoo, dat men van den weg direct de schuurdeuren, “de mendoar”, kon binnenrijden. In de laatste eeuwen plaatste men ze welstandshalve met de voorhuizinge naar den weg gericht. Dicht bij deze gelegen, op het oog even oude huizingen, hebben dan ook den laatste stand. Deze ligging is voor mij een aanwijzing van den hogen ouderdom van dit huis. Een andere is het feit, dat de geheele huizinge met riet is gedekt. Ook de aanwezigheid van in lood gevatte ruitjes in het raam, dat de verbindingsgang tusschen woonkamer en zomerwoning verlicht, wijst daarop, doch een veel sterkere aanduiding acht ik het ontbreken van een muur tusschen gollen en stal, - de scheiding tusschen deze beide is slechts tot stand gebracht door een houten schot, dat in een vroeger stadium ook zal hebben ontbroken, en verder de onmogelijke afmetingen der paardenstallen, welke er op wijzen, dat deze zijn gebouwd in een tijd, waarin het paard nog totaal verwaarloosd werd en geringere afmetingen had dan het latere Friesche paard. De schuurreed is zoo smal mogelijk; zelfs is het einde, waar de melkkelder is gelegen, aanmerkelijk smaller dan bij den ingang. Hier moest men ruimte hebben voor den arbeid, daar was dat niet zoo noodig, omdat men de wagens daar alleen had heen te duwen en weer vooruit te brengen. Men heeft hier alzoo te doen met het in onze oogen zoo primitief mogelijke huis voor het akkerbouwbedrijf, doch een huis dat volmaakt is, wanneer wij het beschouwen vanaf den cultuurtrap, waarop de Friezen in de eerste eeuwen
onzer jaartelling stonden..’. Als verder bewijs voor de eenvoudige (en dus oude) opzet van deze boerderij wees Uilkema verder nog op het feit dat de melkkelder zich hier aan de zuidkant bevond, op de primitieve fundering van de gebintstijlen op zwerfkeien en op het geringe aantal lichtopeningen van de schuur. Zijn conclusie luidde dan ook dat deze boerderij diende te worden beschouwd als een ietwat gemoderniseerd voorbeeld van het oorspronkelijke huistype voor het gemengde bedrijf. Uilkema kon zich in dit stadium van zijn onderzoek, in 1916, eenvoudigweg nog niet voorstellen dat een volwaardig akkerbouwbedrijf ooit een eenvoudiger of kleiner onderkomen kon hebben gekend. Door later onderzoek zou hij zich uiteindelijk gedwongen zien op deze mening terug te komen.