KU-371 (1932)
Kampen (Ov.)
boerderij van D. van Dijk,
Detail Kadastraal Minuutplan Kampen (XIX A), Sectie F, Blad 5.
Deze Overijsselse opmeting was in verschillende opzichten nogal ongebruikelijk. Het betrof hier namelijk een stadsboerderij, die niet vrij op een erf was gelegen maar zich midden in de stad bevond en deel uitmaakte van een gesloten straatwand. Van een echt erf was hier dan ook geen sprake; op de kadastrale situatie is te zien dat er alleen een achtertuintje was. De rest van de grond moet allemaal buiten de stad hebben gelegen. Door de ingeklemde ligging op een gewoon stadskavel was er ook geen sprake van een normale boerderijplattegrond met driebeukige opzet etc. Het betrof hier een smal, éénbeukig gebouw, met de balklaag opgelegd in de zijmuren. In het achterhuis stond één rij vee en de stal was voorzien van een brede, diepe grup langs de zijgevel. De mest werd door een deur aan het einde van deze grup afgevoerd naar de mestvaalt op het achtererf en Uilkema noteerde dat de stal om de andere dag werd uitgemest. De gehele stal bood plaats aan dertien koeien. Op de verdieping werd het hooi bewaard en er was ruimte voor zestien ‘koehooi’, dat wil zeggen voor zoveel hooi als zestien koeien gedurende het winterseizoen nodig zouden hebben. Verder bevonden zich daar nog twee bedsteden. Op de naast de stal gelegen deel, in de hoek bij de achtergevel, lag ‘het hukien’, het hoekje waar 's zomers werd gehuisd, ofwel de zomerwoning. Het veldwerk bevat verscheidene aantekeningen over het zomeraanzien van de stal. Als het vee uit de stal was werd namelijk de gehele ruimte schoongemaakt en versierd. Men strooide dan rood zand, grind of schelpen op de koestanden en in de hoek werd een houten plankier neergelegd voor de zomerwoning. 's Winters woonde men in het voorhuis, waaronder zich een overwelfde melkkelder bevond. Van een ruimte voor karnen of enige andere wijze van zuivelbereiding was hier geen sprake; vermoedelijk werd alle melk in de stad direct als consumptiemelk verkocht. Tenslotte vermeldt het veldwerk nog dat
het achterste deel van de stal later leek te zijn bijgebouwd, wat wordt bevestigd door een recentere, meer gedetailleerde opmeting. Het achterhuis werd hier zeker ooit verlengd. De rest van het gebouw was zeer oud; op de voorgevel werd door sierankers het jaartal 1650 aangegeven en de gevel bevatte daarnaast verscheidene bouwsporen in de vorm van dichtgezette vensters, boogjes etc. Ook het hier afgebeelde veldwerk bevat, bij wijze van uitzondering, een schetsje van deze voorgevel inclusief ankers en enkele bouwsporen, met daaroverheen een aanduiding van de hoogte van de balklagen. Uilkema werkte dit veldwerk overigens niet meer uit tot lijntekening; de opmeting werd gemaakt tegen het einde van zijn onderzoek. Foto's heeft hij hier in het geheel niet gemaakt.