KU-361 (juli 1927)
Beetgumermolen (Fr.)
boerderij van J.J. Algra
1:400
Het soort vroege schuur of berg met vaste kap en gedeeltelijk open zijkanten dat door Uilkema bij de vorige opmeting (KU-360) werd beschreven trof hij in werkelijkheid nog aan bij dit keuterijtje uit Beetgumermolen. De hooiberg was hier tegen het hoofdgebouw aan geplaatst en had slechts één zijbeuk, waarin zich wat stalruimte voor jongvee bevond. De overige stallen (voor vijf koeien) lagen achter het kleine woonhuis. Het woongedeelte bestond slechts uit één kamer en een gang. In de woonkamer bevond zich de stookplaats met daartegenover een tweetal bedsteden. Van de bewoners vernam Uilkema dat hier nog tot 1882 onder de schouw een open haardvuur had gebrand, waarboven op de oude wijze de ketel aan de haal had gehangen en waar dus tot dat jaar nog geheel boven open vuur was gekookt. Onder de bedsteden aan de tegenoverliggende muur lag een klein keldertje, dat bereikbaar was vanuit de gang. Uilkema noteerde dat in deze gang, die tevens als toegangsportaal fungeerde, vroeger de handkarn had gestaan, wat betekent dat hier dus ook de zuivelproduktie plaats vond. In dezelfde ruimte bevond zich in een hoek ook nog een regenwaterbak. Direct achter dit voorste gedeelte lag de koestal, die hier, anders dan gebruikelijk, bestond uit een gang en een stalrij in dwarsrichting. De verbinding tussen deze en de andere stalruimte liep via de naast de stal aangebouwde ‘hutte’, het stookhok, waar zich een tweede stookplaats bevond. Uilkema vermeldde met nadruk dat zich hier tussen woonruimte en veestal geen brandmuur bevond. Dat de aangebouwde hooiberg in opzet niet aanwezig was blijkt onder meer uit de kleine stalraampjes die zich aan deze kant in de gevel van de stal bevonden en waardoor men dus blijkbaar vrij uitzicht had. In ieder geval werd vóór de komst van deze hooiberg een deel van het voer op zolder bewaard; Uilkema noteerde dat zich in de zoldering boven de stal sporen bevonden van een hooiluik, waardoor het voer
rechtstreeks op de stallen kon worden geworpen.
Ondanks het zeer eenvoudige karakter van deze kleine boerderij bezat het gebouw geen hoge ouderdom, noch vertegenwoordigde het (al is het zeer wel mogelijk dat Uilkema daar anders over dacht) een belangrijke fase in de ontwikkeling van de Friese boerderij. Het betrof hier naar alle waarschijnlijkheid in opzet een simpele arbeiderswoning, die onder gunstige omstandigheden was uitgegroeid tot een klein veehoudersbedrijfje.