KU-357 (voor 1916)
Wester-Nijkerk (Fr.)
boerderij van Offringa
1:400
Ook deze opmeting stamt nog uit Uilkema's vroege onderzoekperiode. In zijn publikaties uit 1915 en 1916 kwam deze uit 1664 daterende boerderij al ruimschoots ter sprake, als hoogste ontwikkelingstrap van de boerderij voor het gemengde bedrijf. Een typerend kenmerk van een dergelijke traditionele akkerbouwboerderij was het opvallend lange uitgebouwde voorhuis, waarvan het voorste gedeelte ‘binhuis’ werd genoemd. Aan de hand van de legenda bij de plattegrond legde Uilkema uit waarvoor deze grote, in het begin van deze eeuw al veelal niet meer gebruikte, ruimte eigenlijk diende:
‘..Boven I, II, III, IV en V strekt zich in dit huis de groote zaadzolder uit. De noodzakelijkheid daarvan verdween omstreeks het jaar 1800. In vorige eeuwen geschiedde de aflevering der granen in het voorjaar; gedurende den winter en de eerste maanden van het jaar werd geregeld met dorschen doorgegaan en het zaad op den zolder bewaard. Partijen van beteekenis konden trouwens door de langzame werkwijze niet vóór den winter worden afgeleverd en dan was het verkeer door den erbarmelijken toestand der kleiwegen totaal gestremd. Het Napoleontische tijdvak, dat de graanprijzen sterk omhoog dreef, bracht een snelleren afzet teweeg, welke toestand in den loop der 19e eeuw bestendigd werd door de steeds verbeterde communicatiemiddelen. Het reusachtige ongemeubelde binhuis, dat alleen diende om den zaadzolder te vergrooten en door tusschenvoeging van twee vertrekken als woonvertrek reeds lang geen beteekenis meer had, verloor dus zijn laatste raison en verdween. Met het overbodig worden van den graanzolder werd het verkleind en afgebroken en thans zijn de huizingen van het zuivere type reeds zeer zeldzaam geworden. Zoolang echter het binhuis bleef bestaan als onderbouw van den voorheen onmisbaren zaadzolder, werd het gebruikt voor het bergen van landbouwgereedschappen en tijdelijk buiten gebruik zijnde en uit elkaar genomen wagens (o.a. de beroemde beugelchais), doch ook was het de aangewezen plaats voor bruiloftsfeesten en begrafenismaaltijden..’. Ook aan de indeling van de schuur was af te lezen dat het hier een gemengd- of akkerbouwbedrijf betrof. Langs de achtergevel, waar zich bij een veeteeltbedrijf meestal de jongveestal bevindt, was een grote ruimte opengehouden als dorshuis. In de achtergevel zaten, om voldoende licht te krijgen op de dorsvloer, twee grote vensters (anders kleine stalraampjes). En ook de grote paardestal wijst op een bedrijfsvorm waarbij veel trekkracht nodig was. Overigens vond men bij een
dergelijk groot gemengd bedrijf natuurlijk ook het een en ander voor de zuivelverwerking, zoals een melkkelder, een karnkamer en een karnmolen.