KU-345 (september 1928)
Moergestel (N.-Br.)
boerderij van J. van Esch
In verscheidene opzichten fungeerde deze oude boerderij uit de buurt van Moergestel voor Uilkema als sleutel tot de Brabantse ontwikkeling. Het betrof hier een nogal primitief geheel, bestaande uit een woongedeelte met buitengewoon lage vlechtwerkwanden, met daarachter een voorstal en een diepe potstal met mestdeuren in achter- en zijgevel. De dubbele deuren in de achtergevel lagen onder een groot dakoverstek en de constructie van het geheel was zeer eenvoudig. Op het veldwerk noteerde Uilkema veel gegevens over indeling en ruimtegebruik. Zo staat onder meer te lezen dat
de potstal anderhalve meter diep was, wat betekende dat de koeien na het uitrijden van de mest bijna niet meer bij de voederbakken konden komen. De stal werd één keer per vijf à zes weken leeggehaald en had ruimte voor zes koeien, enkele kalveren en één paard. Binnen langs de achtergevel en buiten onder het overstek bevonden zich nog enkele varkensstallen. In zijn tekst over Noord-Brabant (deel I, hoofdstuk 7.11) zou Uilkema betogen dat men in deze provincie oorspronkelijk al het vee zonder veel afscheiding bij elkaar in dezelfde potstal had gehouden. Later zou men er echter toe zijn overgegaan de verschillende soorten van elkaar te scheiden, wat tot gevolg had dat men binnen langs de achtergevel allerlei afzonderlijke hokken
voor varkens en paarden ging bouwen. De oude staldeuren in de achtergevel raakten daardoor versperd en de staldeur werd verplaatst naar de zijgevel, wat volgens Uilkema de eerste aanzet zou zijn geweest tot de langgevelontwikkeling. Eenzelfde geleidelijk differentiatieproces had zich ook bij deze boerderij afgespeeld. De extra stalruimte buiten onder het overstek, aan weerszijden van de deuren, had echter voorkomen dat de achtergevel volledig door stallen in beslag werd genomen. De staldeuren hadden hier daardoor hun oude plaats kunnen behouden, wat een zeldzaamheid was.
Ook het voorhuis bevatte waardevolle aanwijzingen over een oudere situatie. Uilkema ontdekte namelijk dat het tweebeukige woongedeelte in opzet driebeukig was geweest en pas later was versmald. Men had hier een gedeelte van één van de zijbeuken laten vervallen om meer licht te krijgen in de woonruimte. De oude ruimte was opgedeeld in twee vertrekken en aan de voorzijde was een nog extra kamer aangebouwd. De oude woonkeuken (de ‘heerd’), die zich over midden- en zijbeuk uitstrekte, was een eenvoudig, zeer laag vertrek. Onder de reusachtige schouw werd nog gekookt boven open vuur en ook bevond zich hier in de brandgevel een lampegat en een opening waardoor de sopketel op de voorstal kon worden gestookt. De doorgang tussen de beide woonruimten was slechts 1,42 m hoog; de stahoogte in de kamer bedroeg niet meer dan 1,60 m. De voorgevel en één zijgevel waren 0,70 m hoog, wat volgens Uilkema ten tijde van de bouw de hoogte van beide zijgevels moest zijn geweest. Het keldertje in de zijbeuk was amper verdiept; deze ruimte lag slechts 25 cm onder het maaiveld en had dus ook geen opkamer. Aansluitend had men, half in het bedrijfsgedeelte, een al even kleine spoelruimte afgescheiden, waar zich ook de karn bevond, die hier werd aangedreven door middel van een honde-tredmolen op de voorstal. Het hoofdgebouw bevatte naast woon- en stalruimte alleen hooiberging; hiervoor diende de balkenzolder boven de stal. De graanoogst werd bewaard in een vrijstaande dwarsdeelschuur, waarvan de wanden deels uit stro, deels uit beleemd vlechtwerk bestonden. De draagconstructie werd gevormd door ankerbalkgebinten met zeer lage gebintbalk, waarvan de stijlen op zwerfkeien stonden, zoals zichtbaar is op de dwarsdoorsnede die Uilkema hiervan tekende. Verscheidene wanden in het woongedeelte (zowel binnen als buiten) waren nog van beleemd vlechtwerk en witgekalkt.
De boerderij stond ten tijde van de opmeting op het punt te worden afgebroken; de nieuwe boerderij, die ernaast werd gebouwd, was al vrijwel voltooid. Uilkema's pogingen om dit zeldzame object voor verdwijning te behoeden door deze voor mogelijke museale herbouw aan te melden bij het Arnhemse Openluchtmuseum bleven helaas zonder gevolg.