KU-341 (21 september 1932)
St. Odiliënberg (L.)
boerderij ‘Groot Dassenrath’ van A. Puts
Detail van ‘Caerte figurative van de situatie van Groot en Klein Paerdelaer’, 1727, getekend door landmeter G. Coolen (R.A. Limburg, 238)
1:400
Deze boerderij kwam ook voor op een door Uilkema in het Limburgse Rijksarchief gevonden landmeterskaart uit 1727. Hoewel hij daarop wel de juiste boerderij aanwees als het hier gedocumenteerde complex, haalde hij de bijbehorende boerderijnamen door elkaar. Hij meende hier van doen te hebben met Klein Dassenrath, terwijl het in werkelijkheid Groot Dassenrath betrof. In zijn tekst verwonderde hij er zich dan ook over dat de omvang van de op de landmeterskaart beschreven hoeve ‘Cleijn Dasselraedt’ niet overeen leek te komen met wat hij hier aantrof: ‘..HH, het tegenwoordige Klein Dassenrath is nu “een plaats van één paard”, vroeger was GG (Groot Dasselraedt) dat..’. Uit het bijschrift bij de kaart valt echter af te lezen dat hoeve HH, die dezelfde is als de hier gedocumenteerde boerderij, ook toen al de naam ‘Groot Dasselraedt’ droeg. De omvang van de hoeve was dus toch min of meer gelijk gebleven.
In zijn Limburgse hoofdstuk introduceerde Uilkema deze boerderij als de derde ontwikkelingsfase van de noordelijke gesloten hoeve. De oorspronkelijk willekeurig gegroepeerde boerderijgebouwen hadden hier een vaste opstelling gekregen, waarbij de oogstschuur evenwijdig aan het hoofdgebouw was geplaatst. De schapestal was haaks verbonden aan de schuur, wat een aanzet tot de U-vorm lijkt in te luiden. Al het overige vee: varkens, paarden en koeien, werd nog in het achterhuis van de boerderij zelf gestald, maar de diverse afdelingen waren al wel geheel van elkaar gescheiden. (Bij de oudste boerderijen bevonden deze zich, volgens Uilkema, in één onverdeelde ruimte.) Hij betoogde verder dat deze bouwwijze in het begin van de 18e eeuw, toen de betreffende landmeterskaart werd getekend, vrij modern moest zijn geweest. De boerderij zou sedertdien maar weinig veranderingen hebben doorgemaakt, afgezien van een uitbreiding van het woonhuis in 1907. Bij die gelegenheid werd het vroeger vrijstaande bakhuis aan de achtergevel aangebouwd. De hier afgebeelde lijntekening laat op dit punt de oude situatie zien; de plattegrond die Uilkema in zijn Limburgse hoofdstuk opnam toont echter, evenals het veldwerk, de feitelijk door hem aangetroffen toestand, met aangebouwd bakhuis. Wat de overige veranderingen inhielden staat helaas niet vermeld, maar vermoedelijk betrof dit de inbouw van de slaapkamers in het achterhuis en de introductie van een gang in het voorhuis. De grupstal met zijn twee rijen standplaatsen zal in opzet een potstal zijn geweest. Tenslotte staat nog genoteerd dat de scheidingsmuur tussen woon- en bedrijfsgedeelte boven de gebintbalk bestond uit leem, wat duidt op een oude situatie.