KU-339 (1 mei 1928)
Jorwerd (Fr.)
boerderij ‘Het Westerhuis’ van W. Schukken
Dat een jaartal op een gevel niet altijd kan worden beschouwd als indicator van de ouderdom van het betreffende gebouw bewijst deze grote kophalsrompboerderij uit Jorwerd. In de achtergevel van de schuur bevond zich een gevelsteen met het jaartal 1625. Volgens Uilkema's gegevens dateerde deze boerderij echter uit de 18e eeuw, terwijl de schuur in de 19e eeuw was vergroot en voorzien van een nieuw voorhuis. De oude gevelsteen zou dan ook afkomstig zijn van de voorganger van het huidige gebouw.
In Uilkema's concepttekst over de provincie Friesland komt deze boerderij zeer uitgebreid aan de orde als prototype van het grotere veeteeltbedrijf in de Friese weidestreken. Uilkema ging daarbij uit van de situatie zoals deze was in 1884, toen het bedrijf nog volledig op traditionele wijze functioneerde. Zijn kennis over de toenmalige indeling en het gebruik van de diverse ruimten ontleende hij in dit geval echter niet aan het onderzoek tijdens de opmeting maar aan zijn eigen geheugen. Als kind had hij namelijk zelf enkele jaren op deze boerderij gewoond, waardoor hij door en door bekend was met het gebouw. Ook de keuze van het in de beschrijving gehanteerde jaartal was niet willekeurig; 1884 was het jaar
1:400
waarin de familie deze boerderij betrok. Uilkema beschreef de boerderij in zijn tekst van voor naar achter aan de hand van de plattegrond: ‘
..“molkenkelder” (melkkelder),
waarboven de “opkeamer”, het wit geschilderde pronkvertrek; “keamer” (kamer),
de woonkamer; “keamerke” (kamertje),
slaapvertrek; “tsjernherne” (karnhoek)
waar vóór de oprichting der zuivelfabrieken gekarnd werd, tevens keuken en zomerwoonvertrek; “tsjiishok” (kaashok),
waar de kaasketel stond; “bûthús” (rundveestal)
of “great bûthús” (grote stal)
met de “koustâllen”, op deze stallen werd des zomers de uit de “dreage môlke” (afgeroomde melk)
bereide kaas op het “tsjiisboerd” (kaasrek)
bewaard; “lyts bûthús” (kleine veestal met plaats voor jongvee, stier en paarden)
; (...) “bûthúsbed” bedstede voor de knecht; (...) “skûrreed” (deel)
; “golle” (tasvak),
de bovenste golle blijft open ter berging van brandstof, “heafek” (hooiruimte),
verticale tunnel, die bij het opstapelen der hooimassa in de golle wordt uitgespaard om gedurenden den staltijd elken dag het voor de voedering noodige hooi naar beneden te kunnen werpen..’, etc. Over het voorhuis werd opgemerkt dat de melkkelder aan de binnenzijde rondom was
voorzien van een verhoging of schraag voor de melk-aden (zie ook KU-338). Het woonhuis bevatte twee stookplaatsen, één in de opkamer aan de voorgevel en één in de woonkamer onder het lagere dak. De op de foto zichtbase middelste schoorsteen was loos en alleen terwille van de symmetrie op het dak aangebracht.
Aan de boerderij was inmiddels overigens wel het een en ander veranderd in de meer dan 40 jaar die waren verstreken sedert de familie Uilkema hier had gewoond. Dit had vooral te maken met de grote veranderingen die sedertdien in de Nederlandse landbouw hadden plaatsgevonden. Zo waren de karn, de karnmolen met het karnpad en de kaasketel, die indertijd nog volop in bedrijf waren, ten
tijde van de opmeting niet meer aanwezig, omdat de melk hier thans naar de melkfabriek ging. In de koestal, waar men het vee in 1884 nog met emmers had gedrenkt, vond men nu drinkgoten en ook de stalvoedering was vergemakkelijkt door het aanbrengen van voederluiken in de stalzolder. Ook aan het woongedeelte vielen wijzigingen te constateren. De opkamer had hier oorspronkelijk een eigen buitendeur met een hoge trap aan de zijgevel. Zoals de foto laat zien, was deze thans niet meer aanwezig; de deur was vervangen door een venster. De onder de trap gelegen kelderdeur was echter nog wel bewaard gebleven. Uilkema merkte daarbij op, dat deze deur vroeger gebruikt werd gedurende de weidetijd, wanneer het vee buiten werd gemolken. Men kon de melk dan van buitenaf rechtstreeks in de kelder brengen zonder deze eerst door het hele huis heen te dragen.
Ook de erfsituatie met boomgaarden, hagen, moestuin, bleek, mestvaalt, melkweide (‘..“yester”, melkplaats waar de koeien 's morgens en 's avonds tegen melktijd verzameld worden..’), waterlopen en boenstoep werd in de beschrijving opgenomen. De tekening geeft ook op dit punt de oude toestand te zien, die op verschillende punten afweek van de situatie die Uilkema hier in 1928 feitelijk aantrof. Het erf van de boerderij, dat op de foto slechts weinig boven het omringende landschap lijkt uit te steken, zou oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van een grote terp. Deze was echter al in Uilkema's jeugd voor een belangrijk deel afgegraven. De afkomende terpaarde werd verkocht en gebruikt voor bemesting en verbetering van de landerijen. Het laatste gedeelte van de verhoging, dat in 1884 nog aanwezig was, bleek, naar Uilkema gelaten constateerde, inmiddels ook te zijn verdwenen, ‘..zoodat in onze dagen het terrein weer het niveau der omgeving bezit..’.