KU-328 (23 september 1927)
Maasdijk (Z.-H.)
boerderij ‘de Nolwoning’ van J. Sonneveld
1:400
Deze oude akkerbouwboerderij wordt in Uilkema's Zuidhollandse tekst in één adem genoemd met een andere boerderij, KU-102, een veeteeltbedrijf. Uilkema gebruikte de vergelijking tussen deze twee voorbeelden om aan te tonen dat twee in opzet vrijwel identieke boerderijen door aanpassing aan de aard van het bedrijf grote verschillen konden gaan vertonen: ‘..Een hoeve die een dorschvloer bezit, zal deze op den duur verliezen na overgang tot het eenzijdige graslandbedrijf, terwijl de daarmee gepaard gaande uitbreiding van den rundveestapel een vergrooting van den koestal ten gevolge heeft. Bij wijziging in omgekeerden zin wordt een dorschvloer noodzakelijk en zal het aantal paarden toenemen..’. De hier afgebeelde boerderij vertoonde bovendien een aantal interessante bouwsporen in de draagconstructie: ‘..Op hoeve 328 toonen de standvinken onder twee der binten de onmiskenbare sporen naar binnen te zijn verplaatst. Ze blijken de onderste stukken te zijn van doormidden gezaagde stijlen, waarvan de bovenste helft thans op den balk rust. De plaats der vroegere stijlen is op den plattegrond aangegeven. Zij stonden ruim 2.15 M. binnen den muur en bewijzen, dat de oude Zuidhollandsche stal geen standvinken kende. Hieruit is af te leiden, dat hij evenmin den gesloten zolder van muur tot muur bezat, die thans overal in het centrum der provincie wordt aangetroffen. (...) Deze feiten laten de gevolgtrekking toe, dat de huidige stalconstructie in Zuid-Holland betrekkelijk nieuw is..’. Oorspronkelijk zou men hier dus een driebeukige opzet met ankerbalkgebinten en lage zijmuren hebben gehad, die in dit gebied thans echter geheel verdwenen is. Op het veldwerk staat verder nog allerlei aanvullende informatie over de bedrijfsvoering. Zo noteerde Uilkema dat bij deze boerderij vroeger 34 hectare bouwland had behoord en dat hiervan nu nog maar 20 hectare over was. In de stal pasten nu bovendien minder koeien
dan voorheen, toen het vee minder zwaar was: ‘..Vroeger stonden er 4 koeien in een gebint, nu kunnen er 3 staan, zoveel is het vee nu zwaarder dan voorheen..’. Dit verschil in omvang was voor een deel het gevolg van het feit dat men vroeger in het najaar langer wachtte met de dieren op stal te halen, om op die manier voer uit te sparen. Uilkema noteerde dat de oude boeren uit deze streek hiervoor een vaste uitdrukking hadden: ‘..Zoolang er geen twee gelijk door de deur kenne, laat je ze loopen..’. Bij deze boerderij was verder een afzonderlijk zomerhuis aanwezig met een boenhoek, waar zich een fornuis voor de kaasmakerij bevond, en waar ook de karn met de aangebouwde karnmolen stond. Hier vond dus de gehele zuivelproduktie plaats, en werd, zoals de naam als zegt, gedurende de drukke zomerperiode ook gewoond.