KU-326/326B
(6 september 1927 / 21 september 1932)
Tervoorst(L.)
boerderij van J.L. Hansen / J. Hamers
1:400
Ook van deze kleine gesloten hoeve maakte Uilkema twee opmetingen; de beide tekeningen verschillen echter slechts weinig van elkaar. In de vijf jaren die tussen zijn beide bezoeken waren verstreken hadden alleen een paar ruimten een andere functie gekregen: een bergplaats en varkensstal werden nu gebruikt als kippenhok. De hermeting leek dan ook minder ten doel te hebben hier een verandering vast te leggen, als wel de om eerste al te globale opname te controleren en zo nodig te verbeteren. Deze boerderij oefende op Uilkema een grote aantrekkingskracht uit, mogelijk omdat het hier het allerkleinste voorbeeld betrof dat hij van de volledig gesloten carrévorm had aangetroffen. In september 1927 maakte hij de eerste opmeting en een paar foto's. Vier jaar later, in 1931, deed hij deze plaats - vermoedelijk op doorreis - opnieuw aan en maakte toen een praatje met de nieuwe bewoner, die hem aanvullende informatie beloofde te verstrekken. In verband daarmee zond Uilkema hem twee maanden later een uitvoerige brief, met punten waarover hij nader wenste te worden geïnformeerd: een aantal afmetingen, de juiste plaats van bepaalde gebintstijlen, de diepte van het dakoverstek en de constructie van de gebinten. Blijkbaar was de eerste opmeting hier zeer onvolledig geweest. Of Uilkema ooit antwoord kreeg op deze brief is niet bekend, maar een jaar later bezocht hij de boerderij voor de derde maal en maakte toen zelf een nieuwe opmeting.
In zijn uiteindelijke tekst over Zuid-Limburg voerde Uilkema dit hofje ten tonele als typerend voorbeeld van de kleine gesloten hoeve. Hij beschouwde dit gebouw als het logische eindstadium van de ontwikkeling die begon met de kleine boerderijtjes met langgerekte vorm (zoals KU-320 uit Arensgenhout) en verliep via de L-vorm (KU-321 uit Schimmert) en de (helaas niet vastgelegde) hoefijzervorm. Dit type zou in het begin van deze eeuw nog overal in Zuid-Limburg te vinden zijn geweest bij het kleine en weinig welvarende bedrijf.
Uilkema tekende verder aan dat dit boerderijtje vanaf de straatzijde de indruk wekte volledig uit baksteen te zijn opgebouwd, maar in werkelijkheid nog voor het grootste deel uit vakwerk met leemvulling bestond, zoals ook op de foto's van binnenplaats en achtergevel zichtbaar is. Alleen de meest in het oog lopende gevels waren niet lang geleden van steen opgetrokken, wat dus vermoedelijk vooral een statuskwestie was geweest. De indeling vertoonde de gebruikelijke opeenvolging van woonvertrekken en koestal. Haaks daarop stonden enkele lagere aanbouwen, die als varkens- en kippenhok of als berging dienst deden. De gewoonlijk op deze plaats aanwezige schuur was hier opgeschoven tot aan de straatzijde. De schuur was daar van de woning gescheiden door een poort, die was voorzien van een bergzolder die volgens Uilkema feitelijk nog deel uitmaakte van de schuur. De aan de poort grenzende schuurruimte diende als deel, maar was (door de beperkte ruimte en het ontbreken van deeldeuren) niet toegankelijk voor de oogstwagen. Deze werd daarom onder de poort gezet en daar afgeladen. Een tweede poortje in de daar tegenover liggende gevel, tussen koestal en varkenshok, gaf toegang tot het achterterrein, waar een kleine bakoven stond.