KU-324 (7 september 1927)
Kerkrade (L.)
boerderij ‘Nieuw Ehrenstein’ van H. Waelen en G. Kroonen
Nieuw-Ehrenstein was een goed voorbeeld een zeer grote, welvarende boerderij uit het midden van de 18e eeuw. Van een geleidelijke groei tot gesloten hoeve was hier geen sprake; de carrévorm behoorde tot het oorspronkelijke ontwerp. Bij de bouw hoefde blijkbaar niet op geld te worden gekeken en Uilkema stelde dan ook dat deze boerderij ooit aan de hoogste eisen moest hebben beantwoord. De plattegrond zou daarmee tevens een goed beeld geven van het type boerderij dat halverwege de 18e eeuw modern was.
Het woongedeelte bestond uit een groot herenhuis van twee verdiepingen hoog, waardoor het geheel kon worden beschouwd als een soort moderne kasteelhoeve. Hoewel het complex inmiddels gezamenlijk werd geëxploiteerd door twee pachtboeren (waarvoor in verband met de dubbele bewoning enige wijzigingen waren aangebracht in het woongedeelte) tekende Uilkema hier de oude situatie, zoals deze was toen de eigenaar het huis
1:400
nog zelf bewoonde. Het woonhuis had in opzet een symmetrische indeling met centrale gang, maar aan één kant was later een serre aangebouwd. Een interne verbinding met de bedrijfsgebouwen en personeelsruimten ontbrak. Oorspronkelijk zou zich hier op de binnenplaats ook een grote mestput hebben bevonden. De mestbewaring vond ten tijde van de opmeting echter al plaats in de zeer grote overdekte mestvaalt die zich met de varkensstallen onder één dak bevond. De vroegere mestput op de binnenplaats diende nu alleen nog als drinkplaats voor het vee. Aan weerszijden van de binnenplaats bevonden zich stalruimten voor rundvee en paarden en een wagenberging. Daar tussenin, recht tegenover het woonhuis, lag de oogstschuur, die twee dwarsdelen en drie tasvakken had. Achter één van de dorsvloeren was als latere toevoeging een rosmolen aangebracht, voor aandrijving van de dorsmachine.
Bij een vergelijking tussen het opgemeten complex en een afbeelding daarvan op een landmeterskaart uit 1775, noteerde Uilkema als enige verschil dat de thans aangebouwde bakoven zich vroeger op enige afstand van de boerderij moest hebben bevonden. Het is echter zeer de vraag of hier inderdaad maar zo weinig veranderd was. Denkt men namelijk de overdekte mestvaalt met de varkensstallen weg, evenals de aan het voorhuis aangebouwde serre en knechtenkamer en de diverse uitbouwen aan de achterzijde, dan houdt men een volkomen symmetrische grondvorm over, met een toegang tot de binnenplaats aan beide zijden van het woonhuis. De evenwichtige opzet van dit typisch 18e-eeuwse ontwerp doet vermoeden dat alle onderdelen die deze symmetrie verstoren hier later zullen zijn aangebracht.