KU-322 (30 augustus 1927)
St. Odiliënberg (L.)
boerderij 't Hemke' van H. Peters
Deze middelgrote gesloten hoeve speelde een belangrijke rol in Uilkema's onderzoek naar de ontwikkeling van de Limburgse schuurtypen. Hij ontdekte namelijk dat de oorspronkelijke dwarsdeelschuur hier later was voorzien van een open afdak op gemetselde pilaren, wat met enige fantasie zou kunnen worden beschouwd als een eerste stap in de ontwikkeling van de zijlangsdeel. In één van
1:400
zijn brieven besprak Uilkema deze boerderij als volgt: ‘
..het Hempke te St. Odiliënberg, waar de schuur een demonstratie levert van de wijze waarop de oude Limburgsche schuur met den dwarsdèn overgaat in de moderne Limburgsche schuur met den dèn (dorschvloer) langs de vakken. (...) Deze schuur is mij gebleken jong te zijn en is ontstaan uit een afdak op pilaren langs de schuren geplaatst. Dit afdak is later dichtgemaakt, de dwarsden verdween en kan vol graan worden gezet, zoo als de andere vakken, terwijl langs de vakken een nieuwe gemeenschappelijke dèn
was gevormd..’. De drie bij de plattegrond behorende doorsneden geven hier geen verschillende bouwdelen weer, maar drie ontwikkelingsfasen van dezelfde schuur. De middelste tekening geeft de reconstructie van de oorspronkelijke dwarsdeelschuur; bij de rechter doorsnede is het later aangebrachte afdak op ‘pilaren’ toegevoegd. De linker doorsnede toont tenslotte de feitelijk door Uilkema aangetroffen situatie, met de aan de buitenmuur van het complex aangebouwde varkensstallen. Het afdak aan de binnenplaatszijde was daarbij opgehoogd. In zijn hoofdstuk over Zuid-Limburg zou Uilkema over deze boerderij verder betogen dat de koestal hier oorspronkelijk een potstal was geweest. Deze zou in de loop van de vorige eeuw zijn vervangen door de op de plattegrond aangegeven grupstal. Doordat de stal daarbij bovendien sterk was vergroot, moesten eventuele uitbreidingen van het woongedeelte hier noodgedwongen plaatsvinden in dwarsrichting. De nieuw-aangebouwde woonruimten in het grote, op de foto zichtbare huis waren geheel onderkelderd, evenals dat gedeelte van het oudere woonhuis dat grensde aan de stal. De grootste kamer, die als pronkkamer dienst deed, werd volgens een aantekening op het veldwerk ‘zaal’ genoemd. Hoewel de binnenplaats volgens Uilkema's notities nog steeds de naam ‘de meste’ droeg, vond men hier al lang geen mestvaalt meer. Alle mest werd bewaard in de aan de buitenzijde van het complex aan de stal aangebouwde, drie meter diepe mestput. Op de binnenplaats bevond zich thans alleen nog een rosmolen, die vermoedelijk diende voor de aandrijving van een dorsmachine; op de foto die Uilkema hier maakte is deze goed te zien.