KU-320 (27 augustus 1927)
Arensgenhout (L.)
boerderij van G. Jennekens
1:400
Hier trof Uilkema een nog eenvoudiger vorm aan van hetzelfde huistype dat hij ook in de beide voorgaande opmetingen al had vastgelegd. Niet alleen in constructie, maar ook in indeling vertegenwoordigde dit keuterijtje een voorfase van de eerder besproken voorbeelden. Alle wanden bestonden uit een houten vakwerkconstructie met een vulling van beleemd vlechtwerk. De draagconstructie werd gevormd door ankerbalkgebinten; de kap had een serie eenvoudige dekbalkjukken met nokstijltje. Verscheidene horizontale onderdelen van de kapconstructie bestonden uit rondhout. Eén van de vloeren bestond ten tijde van de opmeting nog slechts uit aangestampte aarde (‘drek’) en de bewoners konden zich de tijd nog heugen dat alle andere vloeren er ook zo uitzagen. In zekere zin geeft de opmetingstekening hier overigens een reconstructie te zien. Hoewel het gebouw ten tijde van Uilkema's bezoek blijkens de foto al een pannendak bezat, staat dit in de doorsnede nog als strodak aangegeven. Het gebouw was bovendien zo bouwvallig dat men langs de achtergevel al een extra baksteenmuur had opgetrokken om verder verzakken te voorkomen. Ook deze werd in de tekening weggelaten. Uilkema was hier nog maar juist op tijd met zijn documentatie. Toen hij een jaar later iemand verzocht hier nog eens langs te gaan om een paar gegevens te controleren, bleek het huis al gedeeltelijk te zijn afgebroken en praktisch onherkenbaar te worden herbouwd.
Als bijzonder oud kenmerk beschouwde Uilkema hier ook het ontbreken van een afzonderlijke tasruimte. Er was alleen een deel; al het ongedorste graan werd op zolder bewaard. Deze zolder was bovendien van voor tot achter open; van een brandgevel was geen sprake, wat later nog eens speciaal werd gecontroleerd. Voor Uilkema gold het ontbreken van tot de nok doorgaande scheidingswanden in deze boerderij als bewijs dat het oude Zuidlimburgse huis in eerste opzet uit één, pas later onderverdeelde, ruimte had bestaan. Indien hier sprake was geweest van een latere samenvoeging van afzonderlijke bouwdelen, zo redeneerde hij, dan zou zich daartussen wel een volledige scheidingsmuur hebben bevonden. Bovendien bestond er hier nog steeds een interne verbinding tussen koestal en woning, wat Uilkema's mening op dit punt nog versterkte. In zijn Limburgse tekst zou hij dan ook stellen: ‘..Uit modern standpunt gezien, vertegenwoordigt de kleine hof te Arensgenhout het Zuidlimburgsche huis in zijn oorspronkelijken vorm..’. Latere onderzoekers zouden het op dit punt met hem eens zijn. Het al lang verdwenen keuterijtje geldt ook nu nog steeds als de oudste nog aangetroffen vorm van het laat-middeleeuwse huistype in Zuid-Limburg.