KU-317 (18 augustus 1927)
Noord-Deurninge (Ov.)
boerderij van J.A. Bodde
1:400
In zekere zin kwam Uilkema hier twee jaar te laat: in 1925 had men in dit grote los hoes een keukenruimte afgescheiden, met een stookplaats aan de scheidingswand met de deel. Hoe de situatie hier vóór die tijd was geweest konden de bewoners de onderzoeker echter nog precies vertellen; op het veldwerk staat dan ook de plaats van de voormalige vrije haard met het open vuur nog aangegeven. Deze was inmiddels vervangen door een schoorsteen aan de nieuwe scheidingsmuur, met daaronder een fornuis. Aan de andere kant van de brandmuur, op de deel, had men echter weer een stookplaats met open vuur aangebracht, zij het ditmaal mèt rookafvoer. De aanwezigheid van twee zitplaatsen onder deze schouw wekt het vermoeden dat de oude leefwijze nog niet was verlaten; vermoedelijk diende de fraaie nieuwe kamer vooral als pronkkamer en wintervertrek en woonde men dagelijks, net zoals voorheen, gewoon op de deel bij het open vuur. Deze ruimte werd overigens ook wel ‘keukendeel’ genoemd, getuige een notitie op het veldwerk. Bedsteden waren hier (behalve in de aan de voorgevel uitgebouwde ‘bovenkamer’) niet meer aanwezig; de zijbeuken waren voor een groot deel als slaapkamers ingericht. De grote deuren aan het einde van de deel lagen iets naar binnen, in de zogenaamde ‘onderschoer’. Aan weerszijden hiervan bevonden zich stalruimten, waarboven zoldertjes waren getimmerd die gedeeltelijk voor graanberging dienden. Het ongedorste deel van de oogst lag boven de deel op de balken. Op de tekening gaf Uilkema door middel van stippellijnen de plaatsen aan waar zich hier een slob- of haakgat in de slietenzoldering bevond. Aan weerszijden van de brede open deel lagen de stalruimten: kalver- en paardestallen en een grupstal voor het melkvee, met mestluiken in de zijgevel. Het veldwerk bevatte behalve de plattegrond ook nog een principeschetsje van de dwarsdoorsnede over het hoofdgebouw. Daarop is te zien dat de boerderij de in het
midden van het land gebruikelijke constructie met ankerbalkgebinten en sporenkap had. Behalve het hoofdgebouw stond hier op het erf ook nog een tweetal schuren, voor berging van hooi, hout, aardappelen, wagens en landbouwwerktuigen. Daarachter vond men een drietal mijten, waarin ongedorste rogge werd bewaard. Op de uitgewerkte tekening werden deze laatste echter niet aangegeven, vermoedelijk in verband met het niet-structurele karakter van dergelijke elementen. In opzet zou het gebruik van mijten hier ook niet gebruikelijk zijn en alleen in verband staan met de opkomst van de dorsmachines: ‘..drie “roggehoopen”; vroeger nooit, want toen kwam alles op de balken. Thans niet zooveel op de balken, wel genoeg om werk te hebben met de dorschmachine. De meeste rogge wordt direct machinaal afgedorscht..’.