KU-316 (11 augustus 1927)
Naaldwijk (Z.-H.)
boerderij van H.G.A. Persoon
Deze boerderij werd door Uilkema beschreven als een typisch voorbeeld van een voormalige Zuidhollandse akkerbouwhoeve waar men inmiddels op veeteelt was overgegaan. De oude dorsvloer was hier nog wel aanwezig, maar had inmiddels een ander gebruik had gekregen. De opmetingstekening geeft in zoverre een reconstructie te zien, dat een niet meer aanwezig melkhuisje naast de kelder hierop nog wel werd aangegeven en een recente uitbreiding van de boenhoek werd weggelaten.
De plattegrond telde van voor- tot achtergevel in grote lijnen het voorhuis met woon- en werkruimten, de voormalige dorsvloer, de paardestal, en tenslotte de
1:400
koestal. Het voorhuis was twee traveeën diep, die beide ook weer in twee helften waren verdeeld. Achter de voorgevel vond men de oudste woonruimten. Links lag het ‘voorhuis’, dat ooit één open ruimte vormde maar later weer was opgedeeld in twee kamers met een gangetje. Daarnaast bevond zich de grote melkkelder met daarboven de opkamer. Aan de zijgevel lag hier ook het door Uilkema wel getekende maar niet meer bestaande melkhuis. In de beide voorruimten staat overigens geen stookplaats aangegeven. Het tweede travee bevatte de verwarmbare ‘winterkamer’, met daarnaast de boenhoek met het waterfornuis. Zelf vertelde Uilkema over deze boerderij het volgende: ‘
..Deze hofstede is waarschijnlijk in het midden der 18e eeuw gebouwd. De melkkelder bezit een “waterpet” - op een welput staande - voor het wasschen der boter. Het melkhuis is - met zijn koelbak - thans verdwenen en het luik, waardoor de melk in den kelder werd gezet, in een gewoon kelderraam veranderd. De opkamer draagt den naam van “hoogkamer”. De beide kamers naast den kelder hebben vroeger als “voorhuis” één geheel gevormd. Naast de winterkamer ligt de boenhoek, die ten koste van de eerste een weinig vergroot is. De teekening geeft op dit punt echter den vorigen toestand weer. Deze boenhoek is tevens zomerwoning. De bakoven is vandaar naar den dorschvloer overgebracht, sedert de laatste buiten gebruik werd gesteld. De boenhoek is dus ruimer geworden. Dit staat in verband met de uitbreiding der melkerij. Het laatste bouwland bij deze hoeve verdween in het jaar 1920. Vroeger besloeg het akkerland een oppervlakte van ongeveer 35 bunders. Er werden destijds slechts 10 koeien, een weinig jongvee, benevens een twaalftal paarden gehouden. Het teelland was dus verre overwegend, doch kromp langzamerhand in door omzetting in grasland en verlies van verschillende perceelen door verkoop.
De standplaatsen der paarden zijn voor het meerendeel koestanden geworden. Slechts het deel van den paardenstal naast den dorschvloer is bewaard gebleven. Het tegenwoordige schot tusschen koe- en paardenstal bestond voorheen niet..’. De zolderruimte boven de stal zou in opzet als hooizolder hebben gediend, maar werd ten tijde van de opmeting niet meer als zodanig gebruikt. Het luik waardoor het hooi op zolder werd gebracht was echter nog wel aanwezig en is ook op de foto zichtbaar. Het ongedorste graan werd buiten bewaard, in een aantal kapbergen, die ‘graanbergen’ werden genoemd. De zolder boven het woonhuis was in gebruik als zaadzolder voor het gedorste graan; dit werd hier van buitenaf op gedeponeerd, net zoals het hooi via een luik in het dak: ‘
..een luik, waardoor het zaad op den zaadzolder boven de woning werd gebracht en weer naar beneden getransporteerd voor de aflevering. Een losse trap, tijdelijk tegen den muur geplaatst, maakte dit mogelijk. Met het verdwijnen der graanbergen - er waren er meerdere op de werf - heeft ook dit luik zijn beteekenis verlooren..’.