Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek. Boerderij-onderzoek in Nederland 1914-1934. Deel 2
(1991)–E.L. van Olst– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 658]
| |
[pagina 659]
| |
KU-314 (11 augustus 1927)
Van alle in Zuid-Holland opgemeten boerderijen was deze voor Uilkema vermoedelijk wel de allerbelangrijkste. In deze oude boerderij, die in opzet nog uit 1612 zou dateren, zag hij namelijk al zijn ideeën over de oorspronkelijke stalindeling in dit gebied bevestigd. Het huidige stalgebouw, dat hier in 1884 werd aangebouwd, vertoonde de gewone Zuidhollandse stalindeling met dubbelrijïge grupstal en centrale voergang; het geheel had een standvinkconstructie met gesloten zoldering en hoge zijmuren. Naar verluidde had de voorganger van deze stal er echter heel anders uitgezien, zowel wat de indeling als de constructie betrof. Deze mededeling door de bewoners was voor Uilkema, die in deze provincie al geruime tijd op zoek was naar de oorspronkelijke stalvorm, buitengewoon interessant. Daarnaast vroeg hij zich af hoe dit complex zijn grillige opzet had gekregen. Boerderijen met een dergelijke complexe grondvorm had hij eerder namelijk ook aangetroffen op oude landmeterskaarten, waarna hij veel tijd had besteed aan het opsporen van een dergelijk gebouw in situ. Behalve een weergave van de huidige
| |
[pagina 660]
| |
Foto behorend bij opmeting KU-314
| |
[pagina 661]
| |
ding van boenhoek en woning, dateert uit 1884. De stal behield tot dat jaar haast onveranderd zijn oorspronkelijke inrichting. Slechts de door een lagen muur omgeven bietenkelder, op het plan door B aangeduid, zal op de plaats zijn gekomen van het in het laatste stadium ontbrekende veulenhok. Alle oude kenmerken waren overigens tot het laatst aanwezig: de til, waarop het hooi werd bewaard en de legerstede van de knecht zich bevond; de lage zijmuren ter hoogte van slechts 1.50 M.; de niet-overdekte buitenstijlruimten; de twee rijen vee met de achterhand naar elkaar toegekeerd en opgesteld in de breedterichting van het hoofdgebouw; de “gang” langs den muur vóór den kop der koeien; de afwezigheid ten slotte van koelbak en standvinken. Zelfs de varkensstal, waarboven zich de “kippetil” bevond, was hier nog een onderdeel van den stal; de varkens werden vanaf dezelfde gang gevoederd, als het jongvee (...). Paarden, runderen en varkens waren dus in hetzelfde gebouw gehuisvest. De paarden werden op de bekende wijze vanaf den dorschvloer gevoederd. Deze groote centrale afdeeling bezat een houten vloer en was niet overzolderd. (...) Na tot het laatste oogenblik de oude kenmerken te hebben bewaard, heeft deze stal volkomen wetmatig, met vermijding der tusschenstadia,
De oorspronkelijke vorm van het oude Zuidhollandse boerderijtype zou overigens volgens Uilkema in opzet nog veel simpeler zijn geweest dan in deze reconstructie stond weergegeven: ‘..ten opzichte van den dorschvloer is de stal naar beide zijden verbreed. Of hij dadelijk de afmetingen ontving, die het plan toont, of tijdens zijn bestaan vergroot is, kan niet worden vastgesteld. Dit is trouwens van ondergeschikt belang, wijl hij zijn uitgangspunt heeft gevonden in een stal, wiens zijmuren den achtergevel ontmoetten in het verlengde der dorschvloermuren..’. Zijn eindconclusie luidde dan ook dat het oudste huistype in het midden van Zuid-Holland een eenvoudig, langwerpig bedrijfsgedeelte zou hebben gehad, met de stal in dwarsrichting achter in het gebouw. Op oude landmeterskaarten van dit gebied meende Uilkema nog verscheidene voorbeelden van dit type te kunnen aanwijzen. |
|