KU-312 (10 augustus 1927)
Zwijndrecht (Z.-H.)
boerderij van N. de Koning
1:400
De opmeting van deze boerderij uit de omgeving van Zwijndrecht met zijn opvallende, deels tweebeukige schuur werd niet in Uilkema's Zuidhollandse concept-hoofdstuk opgenomen. Toch bevat het veldwerk hier wel de gebruikelijke hoeveelheid gegevens, waaruit zou mogen worden afgeleid dat dit object hem wel degelijk interesseerde. Aangezien van deze boerderij geen foto bewaard is gebleven en hij ook niet in de tekst of de correspondentie wordt genoemd, zijn deze opmerkingen op het veldwerk hier de enige beschikbare gegevens.
Uit bouwsporen kon Uilkema hier blijkbaar afleiden dat het achterste, tweebeukige bouwdeel een latere uitbreiding was; de oorspronkelijke schuur was in grote lijnen driebeukig en telde slechts vier, vrij ondiepe gebintvakken. Gerekend vanaf de brandmuur bevatte het eerste vak een gangetje en de karnmolen; in de zijbeuk naast de karnmolen bevond zich het boenhuis met de pomp en een waterfornuis, aan de linkerzijde van de gang lag de uitgebouwde ‘keat’ ofwel zomerwoning, waar zich een stookplaats en de toegang tot de bakoven bevond.
Het tweede gebintvak diende als tasvak voor graan en erwten, met het wagenhuis in de zijbeuk achter de zomerwoning; in het derde vak lag de dwarsdeel met de dorsvloer. Het vierde en laatste oorspronkelijke gebintvak bevatte de langs de achtergevel gelegen paardestal. De rechter zijbeuk langs paardestal, tasvakken en deel was volledig in gebruik als koestal, die daarmee dus rechtstreeks aansloot op de boenhoek achter het woonhuis. Boven de deel en de stallen werd overal graan opgeslagen op de slietenzolder boven de balken. Het later bijgebouwde gedeelte, dat twee vakken telde, diende als tasruimte voor hooi en graan. De gebinten stonden hier, zoals op de plattegrond zichtbaar is, verder uiteen dan in het oudere bouwdeel. Uilkema noteerde verder dat de stenen zijgevel aan de kant van de koestal vroeger een houten ‘weeg’ was geweest. Bij de andere wanden van het bedrijfsgedeelte was dit ook nu nog het geval: ‘..grondmuur, met steile wand tot nok..’. Ook zou vroeger bij deze boerderij een vrijstaande zomerwoning hebben gestaan in plaats van de huidige ruimte in het hoofdgebouw. Het uitgebouwde woonhuis, tenslotte, bestond uit twee traveeën, waarvan de voorste was onderverdeeld in een ‘voorhuis’, waarop de voordeur uitkwam, en een melkkelder met opkamer. Het tweede woontravee werd eenvoudigweg ‘huis’ genoemd. In geen van deze ruimten staat op de tekening een stookplaats aangegeven; deze werd alleen in het achterhuis getekend, in de zomerwoning, die dus vermoedelijk tevens ook als dagelijkse woonruimte diende.