KU-305 (XVIII a)
Hallum (Fr.)
boerderij ‘Goslinga State’
Tijdens zijn latere boerderij-onderzoek bezocht Uilkema grote aantallen archieven. Daar bestudeerde en fotografeerde hij boerderij-afbeeldingen op oude prenten en landmeterskaarten. In Leeuwarden ontdekte hij de hier afgebeelde tekeningen van de oude, aanzienlijke boerenplaats ‘Goslinga State’. De afbeeldingen tonen het gebouw in verschillende perioden. De vogelvluchttekening met bijbehorende situatieschets dateerde uit 1711; de beide aanzichten werden vervaardigd in 1860. In beide gevallen bestond het complex uit een statig, dwars uitgebouwd woonhuis met daarachter een langgerekt, lager gedeelte, aan het eind waarvan een grote schuur haaks was aangebouwd. De totale plattegrond zou men zowel H- als U-vormig kunnen noemen. Het geheel was omringd door een gracht. De indeling van het gebouw in het begin van de 18e eeuw valt ten dele af te leiden uit de plaats van vensters, deuren en schoorstenen op de tekening uit 1711. Daarnaast hebben we ook de beschikking over een door Uilkema op foto vastgelegde aankondiging
van een openbare verkoping van de boerderij uit 1710. Goslinga State wordt daarin omschreven als: ‘
..Adelycke huysinge (bestaende in een groot royal Zael en vijf andere soo Boven- als Benedenkamers en een achter Keucken, sampt drie Kelders cum annexis), grote Schuyre, Hiem en een steenen Poort,..’ etc. Het is duidelijk dat het T-vormige, hogere voorhuis de voornaamste woonruimten bevatte. Opmerkelijk is de plaats van de enige schoorsteen op dit gedeelte, die zich tegen de scheidingswand tussen voor- en achterhuis bevond, wat in Friesland niet gebruikelijk is. Het lagere achterhuis was voorzien van twee schoorstenen, die vermoedelijk behoorden bij enkele van de benedenkamers, achterkeuken en personeelsverblijf. Mogelijk bevond zich achter in dit gedeelte ook een ruimte voor de zuivelproduktie en wellicht enige stalruimte, gelet op het kleine raampje naast de schuur. In voor- en achterhuis tezamen bevonden zich volgens de beschrijving drie kelders. De schuur, die in de aankondiging niet nader wordt omschreven, bevatte naar alle waarschijnlijkheid tasruimte, stallen en deel. Opvallend is de plaats van de deeldeuren, die zich bevonden in het midden van de lange gevel, wat
mogelijk wijst op een indeling met dwarsdeel. Een ander merkwaardig aspect is de aanwezigheid van twee lage raampjes in de zijgevel van de schuur, dicht bij de achtergevel. De plaats van deze vensters suggereert dat deze behoorden bij een kelder, die zich dan wel op een zeer ongebruikelijke plaats moet hebben bevonden.
De beide latere afbeeldingen, waarvan de ene vermoedelijk dienst heeft gedaan als voorstudie voor de ander, tonen de boerderij 150 jaar later, kort voor de afbraak van het gebouw in 1861. Een vergelijking wijst uit dat het complex in de laatste anderhalve eeuw van zijn bestaan in hoofdopzet nauwelijks was veranderd. Het geheel bestond nog steeds uit voorhuis, achterhuis en schuur, op dezelfde wijze verbonden. De wijzigingen van het woongedeelte betroffen voornamelijk de architectonische vormgeving van het gebouw. Zo was de trapgevel vervangen door een lijstgevel met schilddak en het stenen geveltje met de dakkapel verdwenen. Rondom waren enkele kleinere, halfronde dakkapellen aangebracht. De hoge spitsboogvensters in de kopgevel, die in 1711 nog open waren, bleken in 1860 te zijn dichtgemetseld. Het voorste gedeelte van het woonhuis telde bovendien twee nieuwe schoorstenen. In het achterhuis lijkt vooral de gevelindeling enigszins te zijn gewijzigd; de op de oude tekening aangegeven deur en ramen van ongelijke vorm waren inmiddels vervangen door een rij identieke vensters. Tussen de schoorstenen was een dakruitertje met luidklok en windvaan aangebracht. Ook de schuur blijkt bij nadere beschouwing meer te zijn veranderd dan men aanvankelijk zou denken. De schuur op de 19e-eeuwse tekening is namelijk beduidend korter dan die op de 18e-eeuwse. Het gehele achterste schuurgedeelte met de eventuele kelder blijkt te zijn verdwenen. In de nieuwe achtergevel bevonden zich de muuropeningen op ongeveer dezelfde plaats als voorheen, maar de vorm van de vensters was veranderd. Zaten hier voorheen een soort hoge dorshuisramen, thans waren deze vervangen door lage brede vensters, die meer aan stalramen doen denken. Rechts van de achterdeur, die gezien zijn afstand tot de van ons afgewende zijgevel wellicht toegang bood tot een in de zijbeuk gelegen stalruimte, is een kippenladdertje te zien. Als laatste punt van verschil kan worden gewezen op de in veel detail weergegeven
uileborden aan beide uiteinden van de nok. Deze ontbreken op de oudere tekening, hoewel daar aan beide zijden wel een knik in het dak te zien is, die op een simpeler, maar in wezen vergelijkbare dakafsluiting kan duiden. Alles tezamen lijkt het duidelijk dat van de gehele boerderij de schuur tussen 1711 en 1860 de meest ingrijpende wijzigingen heeft doorgemaakt. Of daarbij de bestaande schuur werd verbouwd of vervangen door een geheel nieuw exemplaar is echter niet duidelijk. Wat Uilkema zelf uit deze afbeeldingen heeft willen afleiden is helaas niet bekend; de tekening wordt nergens door hem besproken.