KU-306 (7 juli 1927)
Gilze (N.-Br.)
boerderij van A. Brouwers
1:400
Hier was Uilkema precies op tijd om een belangrijke modernisering mee te maken, namelijk het vervangen van de potstal door een vlakke stal met mestgoot. De standplaats van de koeien kwam daarbij als een verhoogde stoep iets boven de rest van de stalvloer te liggen, die op maaiveldniveau kwam. Op de tekening gaf Uilkema hier echter toch nog de oude situatie weer, met de circa 1 m diepe potstal. De boerderij als geheel bevatte nog veel oude kenmerken, zoals de vrijstaande oogstbergplaats op het erf, de driebeukige indeling van het woongedeelte met de voordeur in de kopgevel, de brede voorstal, de sopketel, etc. De scheidingsmuur tussen woon- en stalgedeelte reikte in zijn volle breedte slechts tot aan de gebintbalk, daarboven liep alleen een smal stuk muur door tot de nok, als steun voor het rookkanaal. In het woongedeelte tonen de slaapkamer en het melkkeldertje nog de oude breedte van de zijbeuken. De spoelruimte was echter verbreed ten koste van de woonruimte (de ‘heerd’), die bovendien was verkleind doordat hierin allerlei bedsteden en kasten waren afgetimmerd. Uilkema voorspelde dan ook in zijn tekst over de Brabantse ontwikkeling dat de eerstvolgende verbouwing van deze boerderij vermoedelijk wel het woongedeelte zou gelden, dat door al deze ingrepen eigenlijk te klein was geworden. In de geut, die tevens diende als portaal tussen heerd en stal, werden allerlei huishoudelijke werkzaamheden verricht, zoals wassen en spoelwerk. Ook vond men hier de karn, die verbonden was met de op de voorstal staande karnmolen. Uilkema tekende aan dat deze hier niet door een paard werd aangedreven, maar door een hond of koe. In de potstal stonden twee rijen vee opgesteld, met de achterkant naar elkaar toe gekeerd. Door de dubbele deuren werd hier eenmaal in de twee weken de mest uitgereden uit het middengedeelte achter de koeien, dat laag lag en daardoor, naar Uilkema noteerde, zeer vochtig was. De mest onder het vee werd alleen in het voorjaar verwijderd,
als dit gedeelte van de stal helemaal vol was. De koeien stonden dan op het niveau van de voorvloer, dus op een laag mest van een meter dik. Door een luik in de achtergevel werd het hooi voor de koeien op de stalzolder gebracht. Aan weerszijden daarvan zaten iets lager twee primitieve stalraampjes, zonder glas en met alleen een schuifje ter afsluiting. Uilkema noteerde dat de gehele stal muren had die in leem gemetseld waren. De beide vrijstaande schuren hadden een nog eenvoudiger wandconstructie. Een rij keien diende als voetmuur, daarop lag een balk waarin de muurstijltjes zaten, die de muurplaat droegen. De wanden waren afgedicht met beleemd vlechtwerk of stro.