KU-290 (16 september 1926)
Broek (Fr.)
boerderij van A. van der Hoek
1:400
In deze grote kophalsrompboerderij waren volgens Uilkema's notities verscheidene bouwfasen te onderkennen. Zo zou de in de zijbeuk van de schuur gelegen zijlangsdeel halverwege de 19e eeuw zijn verbreed of zelfs toen pas zijn aangebracht. Mogelijk functioneerde het door water omringde gebouw eerder als ‘vaarboerderij’, waarbij al het hooi over water werd aangevoerd en er geen inrijmogelijkheid voor wagens nodig was. Dat de grote deeldeuren aan de voorzijde ook ten tijde van Uilkema's bezoek nog niet veel werden gebruikt bewijst de foto die hij hier maakte; daarop is te zien dat de deuren versperd worden door een lange rij melkbussen! Het meeste vervoer zal ook toen nog over water hebben plaatsgevonden. In de zijgevel aan de kant van de vaart bevonden zich nog twee stel dubbele deuren die eveneens in deze richting wezen. Het hoge, onderkelderde voorhuis dateerde uit 1855. Van een echte verdiepte kelder was hier eigenlijk geen sprake; Uilkema noteerde dat de vloer van deze ruimte slechts 3 dm diep lag. Door de hoge grondwaterstand zal het niet mogelijk zijn geweest de kelder dieper in te graven. De opkamer, die vermoedelijk dienst deed als pronkkamer, was daardoor extreem hoog komen te liggen. Achter dit uitgebouwde voorhuis lag een strook vertrekken die werden gebruikt bij de dagelijkse werkzaamheden. Aansluitend aan de opkamer en in rechtstreekse verbinding daarmee bevond zich hier allereerst de ‘tsjernherne’, letterlijk: karnhoek, waar de karn stond en de zuivelbereiding plaatsvond. De karn was door middel van een lange aandrijfstang door de binnenmuren heen verbonden met de op de deel gesitueerde karnmolen. (Ook de plaats van het karnpad toont nog eens aan dat de deeldeuren aan de voorzijde hier geen belangrijke rol zullen hebben vervuld als toegang tot de schuur.) Naast de karnruimte lag aan de ene zijde een kamer waar zich een stookplaats bevond; dit vertrek zal vermoedelijk als dagelijkse woonruimte hebben gediend. Deze kamer
was zijdelings uitgebouwd en lag onder een afzonderlijk dak. Aan de andere kant van het karnvertrek lag tenslotte nog een ruimte die volgens aantekening op het veldwerk vroeger zou hebben dienst gedaan als melkkamer. Door de aanbouw van het voorhuis met de kelder had dit vertrek echter zijn oude functie verloren. Al deze kamers bevatten ook slaapgelegenheid in de vorm van bedsteden. Daarachter lag de rest van de bedrijfsruimte: de koestallen en de grote tasvakken waarin het hooi werd geborgen. De tasvakken lagen centraal in de middenbeuk, aan alle zijden omringd door stallen, deel en de eerder genoemde werkruimten. De melkveestal in de zijbeuk bevatte een enkele rij standplaatsen, de jongveestal langs de achtergevel was dubbelrijïg.