KU-291/292 (28 september 1926)
Oudemirdum (Fr.)
boerderij van R.W. van der Goot
Aan deze boerderij was in het begin van deze eeuw zoveel veranderd dat Uilkema het nodig vond hiervan twee verschillende tekeningen te maken. De situatie zoals hij die in 1926 aantrof kreeg het nummer KU-291. Tekening KU-292 toont de boerderij zoals deze was vóór een buitengewoon ingrijpende verbouwing in 1908. Tot dat jaar bestond de boerderij, getuige de gereconstrueerde plattegrond, uit een grote stelpboerderij met daarachter een min of meer vrijstaande, geheel dichte hooiberg. Achter in de schuur, aan de kant van de hooiberg, bevond zich een grote dubbelrijïge koestal. Schuur en hooiberg waren verbonden door een gangetje; de berg was bovendien voorzien van één zijbeuk, waarin extra stalruimte was opgenomen. De rest van de bedrijfsruimte vertoonde een chaotische en weinig traditionele indeling met stallen op allerlei plaatsen en een dwarsdeel. Deze stallen bevonden zich hier bovendien op een ongebruikelijke plaats, tegen de tasvakken aan, in plaats van tegen de buitenmuur. In één van de zijbeuken vond men ook nog een karnmolen en een karnhoek. De gehele voorste zone werd ingenomen door woonvertrekken, twee kamers en een kelder met opkamer. Deze situatie zou volgens Uilkema sedert het
1:400
KU-291
begin van de 19e eeuw in grote lijnen maar weinig zijn veranderd en kreeg van hem dan ook het opschrift mee: ‘
..Toestand tot 1908 sedert 1800..’. Vóór 1800 zou de situatie nog weer anders zijn geweest, zoals ook uit de plattegrond van KU-292 al duidelijk valt op te maken. Zowel de hooiberg als de dwarsstal zullen in opzet vermoedelijk niet aanwezig zijn geweest. De indeling met de stallen verspreid door het gehele gebouw was zo weinig praktisch dat deze zeker niet tot het originele plan zal hebben behoord. Volgens Uilkema hebben we hier dan ook in opzet te maken met een stelp voor het gemengde bedrijf, waar in het begin maar weinig vee werd gehouden. Hij ging er zelfs van uit dat men hier oorspronkelijk maar vijf koeien had. Later zou men zich echter in toenemende mate op de veeteelt zijn gaan richten, waarvoor extra stallen in de zijbeuk werden aangebracht. Vervolgens werd de boerderij verlengd (zie de ongelijke gebintafstand) om plaats te bieden aan de dubbele stal langs de achtergevel. In dezelfde periode moet ook de karnmolen zijn geïnstalleerd voor het verwerken van de toegenomen hoeveelheden melk. Met de uitbreiding van de veestapel groeide tegelijk de voor de winter benodigde hoeveelheid hooi; de capaciteit van de tasvakken in de middenbeuk was daarvoor niet meer toereikend. Een deel van het hooi werd nu ondergebracht in een nieuwe hooiberg buiten
KU-292
op het erf. Deze kon, naar Uilkema vermeldde, tien ‘koeseten’ hooi bevatten, de hoeveelheid die tien koeien gedurende het hele winterseizoen nodig hadden. Hiermee was in feite de op tekening KU-292 afgebeelde situatie bereikt. Waarop Uilkema zijn veronderstelling baseerde dat deze ontwikkeling al rond 1800 was voltooid is niet bekend. Het eindresultaat van al deze geleidelijke groei was echter een boerderij met een sterk versnipperde plattegrond, waarin het erg inefficiënt werken moet zijn geweest. Daar kwam nog bij dat door recente veranderingen in de bedrijfsvoering sommige ruimten hun oude functie verloren. Zo vond in het begin van deze eeuw de zuivelverwerking in Friesland al vrijwel niet meer op de boerderij plaats; men was hier al vroeg overgegaan naar de zuivelfabriek. Karnmolen en karnhoek waren daarmee in onbruik geraakt en de oude melkkelder in het voorhuis was nodeloos groot geworden. Maar ook in ander opzicht was hier sprake van belangrijke bedrijfskundige veranderingen. Naast veehouderij had men hier lange tijd ook nog enige akkerbouw gehad. Rond de eeuwwisseling ging men echter over op uitsluitend veeteelt en daarbij deden zich tegelijkertijd nieuwe inzichten ten aanzien van hygiëne en bedrijfsefficiëntie gelden. Al deze redenen tezamen hebben hier uiteindelijk, in 1908, geleid tot een zeer drastische verbouwing, waarmee de plattegrond in één keer werd aangepast aan alle nieuwe bedrijfseisen. De hooiberg werd afgebroken en de dwarse stal verwijderd; alle stallen werden nu achter elkaar in één zijbeuk ondergebracht, van voor- tot achtergevel. Aan de voorgevel kwam daardoor een woonkamer te vervallen en op deze plaats werd een stalingang aangebracht. De nieuwe stenen grupstal was voorzien van een drinkgoot, terwijl het voeren van het vee werd vergemakkelijkt door het aanbrengen van voerluiken in de stalzolder, waardoor het hooi rechtstreeks op de stalvloer kon worden geworpen.
De nieuwe, bredere stalgang nam bovendien een deel van de middenbeuk in beslag, wat ingrijpende consequenties had voor de constructie. De gebintstijlen, die nu midden in de stalgang kwamen te staan, werden op zolderniveau afgezaagd en kwamen te rusten op de versterkte stalzolder (zie de dwarsdoorsnede). Vrijwel de gehele rest van de middenbeuk deed voortaan dienst als aaneengesloten tasruimte. De dwarsdeel werd verder vervangen door een zijlangsdeel, waarvoor nieuwe inrijdeuren werden aangebracht in de achtergevel. Op de oude karnplaats werd een keuken en een bijkeuken gesitueerd, ter compensatie van het verlies van de kamer die was opgeofferd aan de stalruimte. De oude melkkelder werd verkleind en de nieuwe opkamer werd voorzien van een stookplaats. Woon- en bedrijfsgedeelte waren nu veel vollediger van elkaar gescheiden. Zoals op de foto's is te zien werden bij deze radicale verbouwing ook de buitenmuren grotendeels vernieuwd.