KU-287 (11 september 1926)
Augustinusga (Fr.)
boerderij van G. Kloosterman
(geen lijntekening aanwezig)
Dit was de derde opmeting die Uilkema op drie opeenvolgende dagen maakte in de gemeente Achtkarspelen. Opnieuw werd een vrij klein bedrijf onder de loep genomen. Hoewel dit gebouw qua schuurinhoud vermoedelijk niet veel verschilde van de hiervoor besproken boerderij was de indeling toch heel anders. De schuur had hier bij een zeer geringe lengte namelijk een veel grotere breedte. Dit was mogelijk omdat de dekbalkgebinten hier veel hoger waren dan die in de vorige twee boerderijen. Het gehele gebouw was daardoor hoger, het tasvak had een grotere capaciteit en de zijbeuken waren zowel breder als hoger geworden. Het gebintvak in de middenbeuk kon nu in zijn geheel worden gebruikt als tasruimte. Links daarvan bevond zich een brede zijbeuk met voldoende ruimte voor een koestal met grup en gangpad. Aan de andere kant was de buitenstijlruimte zelfs nog breder; daar stak de gebintbalk meer dan een meter over, terwijl in de zijbeuk bovendien een extra balk en tussenstijl waren aangebracht. De doorsnede laat zien dat het gebouw hiermee in feite een vierbeukige opzet had gekregen. De ruimte vlak langs de gebintstijlen had zoveel hoogte dat men hier de ‘schuurreed’ (zijlangsdeel) had kunnen aanbrengen, waarvoor in de beide eerder besproken boerderijen geen plaats was geweest. De deeldeuren lagen dan ook meer aan de zijkant van de achtergevel dan daar het geval was; de andere, smalle deur kwam uit op de stalgang. Het luik boven deze deur was een hooiluik, waardoor het hooi dat niet in het tasvak paste op de stalzolder werd gebracht. Uilkema noteerde dat deze zolder nog twee ‘koeseten’ hooi kon bergen, de hoeveelheid voer die nodig was om twee dieren gedurende de gehele stalperiode te voeden. De gehele stal bood plaats aan tien koeien. De ruimte aan de buitenkant van de deel bevatte een afgescheiden karnplaats, een karnmolen en een paardestal; achter het hooivak lag een tweede paardestal en een dorsvloer. Ook het voorhuis was ruimer van opzet dan
bij de beide vorige voorbeelden. Woon- en bedrijfsgedeelte waren van elkaar gescheiden door een gang. Aan één kant van deze gang lag de keuken, die blijkens de aanwezigheid van het afzonderlijke karnhuis in de schuur alleen voor woongebruik diende. Aan de andere kant vond men de woonkamer met bedstedenwand en, al staat deze niet op de tekening aangegeven, ook de schouw. Achter deze kamer lag de ruime melkkelder, die door zijn geringe diepte en het ontbreken van een opkamer ‘molkenkeâmer’ ofwel melkkamer werd genoemd. De omvang van de kelder, de aanwezigheid van een karnmolen en het separate karnhuis, dat alles wijst er op dat op deze boerderij de zuivelproduktie voor de verkoop een belangrijke rol was gaan spelen.