KU-285 (9 september 1926)
Harkema-Opeinde (Fr.)
boerderij van K.v.d. Veen
1:400
De bedrijfsruimte van deze kleine boerderij had, vermoedelijk in verband met zijn beperkte omvang, een van de gewone Friese schuur afwijkende indeling gekregen. Hoewel het dak aan beide zijden vrij laag was doorgetrokken waren de zijbeuken toch nog te smal voor de hier traditioneel aanwezige ruimten. Het achterste deel van de koestand, de grup en de stalgang bevonden zich daarom in de middenbeuk, waarvan daardoor maar net iets meer dan de helft overbleef voor oogstopslag. Stal en tasvakken waren door middel van een houten wandje van elkaar gescheiden. De andere zijbeuk was zelfs nog iets smaller en kon dus met geen mogelijkheid plaats bieden aan de hier gewoonlijk gesitueerde deel. De deeldeuren bevonden zich daarom tegenover de tasvakken. Het achterste gedeelte van de middenbeuk, onder het gedeeltelijke dakschild, bleef vrij als inrij- en dorsruimte. Aan weerszijden van deze ‘deel’ lagen varkens- en geitehokken. De resterende smalle zijbeuk werd gebruikt als tasruimte voor rogge; in de middenbeuk kwam het hooi. Na het dorsen van het graan werd het stro op de zolder boven de stal bewaard. Het woongedeelte bestond in opzet alleen uit een woonkamer en een zijkamer, die tevens als toegangsportaal diende (het ‘foarhus’). In de woonkamer vond men de stookplaats, die tussen de beide ramen in aan de voorgevel lag. Aan de tegenovergelegen wand bevonden zich twee bedsteden met een kast, met daaronder een kleine kelder. Volgens een notitie op het veldwerk werd deze kelder gebruikt voor het bewaren van aardappelen en voor het afromen van de melk. Gezien de geringe grootte van de stal, die slechts vijf stuks vee kon huisvesten, zal de zuivelproduktie hier vooral voor eigen consumptie zijn geweest. De op de lijntekening aangegeven smalle ruimte in de zijbeuk van het voorhuis werd ingenomen door bedsteden. De tekening geeft op dit punt echter een gereconstrueerde toestand weer; op het veldwerk is namelijk te zien dat deze bedstedenstrook inmiddels
was vervangen door een uitgebouwd kamertje. Op de foto is nog juist te zien dat het dak boven deze uitbouw hiervoor iets was opgelicht. Met een zo kleine boerderij als deze kon men waarschijnlijk niet geheel in het eigen levensonderhoud voorzien. Keuterboeren hadden daarom bijna altijd noodgedwongen enige bijverdienste, bijvoorbeeld door zich in de zomermaanden elders te verhuren als tijdelijke arbeidskracht. Ook had men naast de landbouw vaak een tweede beroep. Op het veldwerk van deze opmeting noteerde Uilkema dat de zolder boven de deel diende als bergruimte voor ‘bezemrijs’, wat er op zou kunnen duiden dat bezembinden hier de tweede bron van inkomsten was.