KU-283 (1 september 1926)
Archsum, Sylt (Dld.)
boerderij van L. Hein
1:400
Bij deze in opzet uit 1756 daterende boerderij was het bedrijfsgedeelte in 1865 vernieuwd. De door Uilkema gemaakte foto's laten zien dat de toen aangebrachte nieuwe schuur hoger was dan het oudere bouwdeel, dat alleen woon- en stalruimte bevatte. Het gehele complex scheen hier echter ook vóór deze verbouwing al een haakse vorm te hebben gehad. Uilkema noteerde, vermoedelijk op basis van mondelinge informatie door de bewoners: ‘..Tevoren was de schuur kleiner, echter ook haaksch aangebouwd..’. Een ander interessant aspect van deze boerderij was de aanwezigheid van dekbalkgebinten in het oude gedeelte van het huis. Uilkema tekende een dwarsdoorsnede over de constructie en gaf de plaats van de stijlen aan in de plattegrond. Het gebouw was, naar hieruit blijkt, in feite nog driebeukig van opzet. De zijbeuken waren echter minimaal van afmetingen gehouden om in de zijmuren voldoende hoogte te krijgen voor ramen en deuren. Het gebouw geeft hiermee een zeer interessant tussenstadium te zien in het versteningsproces van de Sylter boerderij. In een volgende fase zou de dragende functie geheel worden overgenomen door de massieve stenen muren, waarna de resten van de houtconstructie konden vervallen. Dit was inderdaad het geval bij de hier later toegevoegde schuur, waarvan de balklagen volledig waren opgelegd in de muren.
Het woongedeelte telde een groot aantal vertrekken. Aan de kopgevel lag allereerst de ‘piezel’ of beste kamer, met daarnaast een kelder met opkamer. Hierachter vond men een met de pronkkamer verbonden slaapkamer met bedstedenwand en daarnaast, aansluitend aan de kelder, de woonkeuken waarin zich de stookplaats bevond. De voordeur bevond zich in het midden van de zijgevel en lag, net als bij de vorige opmeting, onder een apart topgeveltje. Aan de andere kant van de entree zal in opzet wellicht direct het bedrijfsgedeelte hebben aangesloten. In de loop der tijd waren hier echter nog enkele woonruimten afgescheiden. Achter dit gedeelte bevond zich de stalruimte, met plaats voor tien koeien en twee paarden. De koestallen, die de Friese grupstalvorm vertoonden, lagen alle tegen een buitenmuur, deels in lengterichting van het oude huis, deels dwars daarop, tegen de achtergevel. De paardestal lag daarentegen langs een binnenmuur waarin zich voerluiken bevonden. Aansluitend aan deze stallen strekte zich verder de aangebouwde schuurruimte uit, met brede dwarsdeel, varkensstal, hooitas en wagenstalling.
De vele aantekeningen op het veldwerk van deze opmeting hebben voornamelijk betrekking op de Sylter terminologie.