KU-282 (31 augustus 1926)
Morsum, Sylt (Dld.)
boerderij van M. Cornelissen,
Hoewel Uilkema's onderzoek zich in feite beperkte tot de ontwikkeling van de boerderijvormen in Nederland, verzamelde hij in bepaalde gevallen ook aanvullend materiaal in het buitenland. Zo bezocht hij in verband met het onderzoek naar de geschiedenis van het Friese huistype ook het hiermee verwante gebied langs de Duitse kust. Op de zich daar bevindende, lang geïsoleerd gebleven eilanden hoopte hij vroege vormen te kunnen terugvinden die in ons land al sedert lang waren verdwenen. Zijn aandacht ging daarbij vooral uit naar het Noordduitse eiland Sylt, waar hij in 1926 korte tijd verbleef en verscheidene opmetingen maakte.
Deze Sylter plattegronden vertoonden een aantal opvallende kenmerken. In de eerste plaats ontbrak hier de in noord-Nederland algemeen voorkomende grote driebeukige schuur met gecombineerde stal- en tasruimte. De oogst werd in mijten op het erf bewaard of in een aangebouwd gedeelte aan het huis, dat dezelfde breedte had als de rest van het gebouw. De koestal had, zoals Uilkema inderdaad hoopte en verwachtte, dezelfde opzet als het bij ons voorkomende Friese staltype. Het vee stond op een grupstal, twee aan twee tussen schotten met de koppen naar een buitenmuur gericht. Een voergang ontbrak; de stalgang langs de grup diende tevens als voedergang. Daarnaast bestonden hier natuurlijk ook de nodige variaties. Zo valt de hier afgebeelde boerderij op door zijn haakse opzet en zeer complexe plattegrond. Vooral het woonhuis lijkt zich hier op het eerste gezicht te hebben ontwikkeld tot een waar doolhof. Bij nadere beschouwing blijkt echter dat alleen het middelste gedeelte van de lange poot van de L-vorm
1:400
werkelijk als woonruimte in gebruik was. Het einde van deze vleugel, waar zich ook de melkkelder bevond, diende in hoofdzaak als dorsvloer en opslagruimte voor turf, graan en hooi en hoorde dus feitelijk bij het bedrijfsgedeelte. Uilkema noteerde dat het hooi hier op de grond werd bewaard en het graan ‘op de balken’ boven de deel. Een tweede tasruimte bevond zich aan de andere kant van het woongedeelte, in de hoek tussen het woonhuis en de dwars aangebouwde stal. Indien men deze beide tasruimten wegdenkt blijft een al heel wat overzichtelijker woonhuisplattegrond over waarin bij nader inzien een globale vierdeling valt te herkennen. Rondom de grote, centrale stookplaats lagen hier vier vertrekken, elk voorzien van diverse ingebouwde bedsteden, kasten en portaaltjes. Op de foto is te zien hoezeer de woonvertrekken met hun massieve baksteenmuren en kleine raamopeningen naar buiten toe een gesloten karakter vertoonden. De entree werd geaccentueerd door een stenen topgeveltje.
Van deze plattegrond tekende Uilkema later thuis een wat nettere versie, die hij opstuurde aan de bewoners om de benaming van bepaalde ruimten te controleren. Tevens maakte hij van deze gelegenheid gebruik om hen naar hun mening te vragen over een op hetzelfde blad gemaakte reconstructietekening van de boerderij. Het haaks aangebouwde stalgedeelte zou namelijk een recente toevoeging zijn (‘..voor 80 jaar bijgebouwd..’). Dit gedeelte was bij de reconstructie weggelaten. De boerderij zou in opzet een rechthoekige plattegrond hebben gehad en Uilkema vroeg zich daarbij af wat in die situatie de plaats van de koestal was geweest. Uiteindelijk kwam hij tot de conclusie dat deze zich in opzet moest hebben bevonden in de hoek van de huidige L-vorm, die na de latere staluitbreiding de functie van tweede tasruimte had gekregen. Van de indeling van de oude stal was Uilkema bij het tekenen van zijn reconstructie echter nog niet zeker; dit gedeelte gaf hij daarom aan met een stippellijn. Bij de veronderstelde indeling zouden de koestanden zich langs de achtergevel hebben bevonden en dus in dwarsrichting van het gebouw hebben gelegen. Dat dit inderdaad het geval was geweest blijkt uit het feit dat de bewoners de betreffende tekening voorzagen van de bijbehorende functie-aanduidingen en terugzonden zonder verder commentaar. Met de bewoners van deze boerderij, de familie Cornelissen, onderhield Uilkema overigens bijzonder goede contacten. Dit komt onder meer tot uiting in de door hem vervaardigde portretfoto's van de familie en in de vriendschappelijke correspondentie die hij, eenmaal weer thuis, met hen voerde. Behalve de bovengenoemde aanvullende informatie over hun eigen huis bezorgden zij hem op zijn verzoek zelfs een volledige plattegrondschets van een andere Sylter boerderij, uit het naburige gehucht Klein-Morsum. Deze tekening is bewaard gebleven onder nummer KU-299.