KU-281 (6 juli 1926)
Blijham (Gr.)
boerderij van H. Georgius
1:400
Van deze oudere Oldambtsterboerderij uit Blijham was het bouwjaar bekend. Het voorhuis, waarvan helaas geen foto bewaard is gebleven, dateerde uit 1801; de schuur werd in 1851 gebouwd ter vervanging van een (volgens Uilkema's informatie) vrijwel identieke voorganger. De toegang tot het woongedeelte had hier nog de traditionele plaats in de zijgevel. Daarachter lag een lange gang langs de brandmuur die woon- en bedrijfsgedeelte van elkaar scheidde. De grote kamers in het voorhuis werden respectievelijk ‘zomerkeuken’ en ‘grote keuken’ genoemd. Het derde, kleinere vertrek, tegenover het karnhuis, was de melkkelder met opkamer. Men karnde hier met een handkarn, wat op een kleine zuivelproduktie wijst. De schuur, die met zijn flauwe dakhelling een lage en zeer brede doorsnede vertoonde, was door de aanwezigheid van een langsconstructie in de zijbeuk feitelijk vierbeukig van opzet. De middenbeuk fungeerde zoals gebruikelijk als bergruimte voor de oogst; achterin bevonden zich paardestallen en een ‘koetshok’. De brede zijlangsdeel diende voor het dorswerk, dat hier werd verricht met behulp van een dorsmolen met dorsblok. Over de smalle restruimte tussen zijgevel en deel vermeldt het veldwerk: ‘..“oetkubben”, hier wordt het afgedorschte zaad opgeschoond opgestapeld..’. Na afloop van het dorsen werd het graan van kaf gezuiverd met de ‘waaier’ (een wanmolen) en vervolgens opgeslagen op de graanzolder boven het woonhuis. Wanneer bij slecht weer de deeldeuren gesloten moesten blijven kwam het enige licht binnen door de raampjes in de achtergevel; in de zijmuur bevonden zich hier geen vensters. Behalve voor het dorsen diende de deel ook voor stalling van de overige wagens en werktuigen. Vroeger had men daarvoor, naar Uilkema van de bewoners vernam, een apart bijgebouw: ‘..Bij oudere boerderijen behoorde hier steeds een wagenschuur. Nu zijn de deelen
grooter en is deze wagenschuur overbodig..’. De andere zijbeuk bevatte de koestal, die de vorm had van een Friese grupstal en langs de buitenmuur lag. De koestanden werden hier verlicht door glazen dakpannen, één boven elke stal, een vorm van stalverlichting die in de tweede helft van de 19e eeuw in zwang kwam. Opvallend is ook de breedte van de stalgang, die bijna de omvang had van een tweede deel en was voorzien van dubbele deuren in de achtergevel. Anders dan bij de Westerwoldse boerderijen met hun dubbele deel, behoorde deze werkvloer hier echter geheel bij de stal. Stalgang en stal vormden één geheel en waren afgescheiden van de rest van de schuur; de inrijdeuren dienden voor de mestkar.