KU-279 (2 juli 1926)
St. Laurens (Zld.)
boerderij van M. Blok
1:400
Deze interessante kleine boerderij werd door Uilkema ontdekt toen hij op weg was naar het Middelburgse rijksarchief. In een brief over dat bezoek vermeldde hij deze vondst: ‘..Bovendien vond ik in de buurt van Middelburg het oude Walcherense type nog aanwezig. Het huis staat te St. Laurens. Of het Friesch is! D.w.z.: Terschellingsch Friesch..’. Met dit laatste bedoelde Uilkema dat de stal hier een opzet vertoonde die in grote lijnen deed denken aan die in de noordelijke provincies, maar waarbij het vee met de koppen naar een binnenmuur stond opgesteld in plaats van naar een buitenmuur. Iets dergelijk had hij eerder ook op Terschelling aangetroffen. De opzet van het hoofdgebouw was buitengewoon eenvoudig. Woonhuis en schuur waren aaneengebouwd, met doorlopende nok; het woongedeelte was éénbeukig, terwijl de schuur ook nog een zijbeuk bezat. De constructie bestond uit een trekbalkgebint met aan één zijde een doorstekende ankerpen. De kap was vermoedelijk ooit opgehoogd; de gordingen rustten aan de kant van de zijbeuk op korte stutten. Boven de zijbeuk lag een slietenzolder, die volgens Uilkema's fonetische notatie de naam ‘dilt’ droeg. De stal met plaats voor slechts zes koeien had de vorm van een grupstal met tussenschotten. Het vee werd gevoerd vanaf een smalle gang, die blijkbaar niet werd uitgespaard maar ‘uitgegraven’ in de hooitas: ‘..Aanvankelijk wordt de tas tot aan de koestal volgezet; dan wordt met een “hooihaak” (met weerhaken) vanaf de deur c het hooi weggetrokken, en zoo een gang gemaakt. Boven de hoofden blijft dan het hooi zitten tot aan de “dilt”. Op de dilt komt stroo. Boven de dorschvloer, op de diltbalken komt graan over het stuk C-D, als er nl. graan is, ook stroo. Nooit komt daar hooi op, op Walcheren..’. De dorsvloer was (zoals bij de meeste Zeeuwse boerderijen, een dwarsdeel. De gehele schuur
was rondom van hout, op een lage grondmuur; het woongedeelte bestond uit baksteen. Tussen woning en bedrijfsgedeelte, achter de brandmuur, lag een werkruimte, de ‘bakkeet’. Aan het afwijkende metselwerk op de foto is te zien dat dit gedeelte wellicht pas later werd voorzien van stenen muren. De woning bestond verder uit twee vertrekken. Van de voorste ruimte was een gedeelte afgescheiden als ‘kelder’, waar de melk werd bewaard alvorens deze verder werd verwerkt. Van een echte verdiepte kelder was echter geen sprake; het betrof hier slechts een donkere, gelijkvloerse ruimte. Alle deuren en ramen bevonden zich in de lange gevel; de voorgevel was, op een zolderluik na, geheel blind. Op het erf stond behalve het hoofdgebouw ook nog een kippenhok, een wagenhuis met aangebouwd varkenshok, een mestvaalt, een welput en een houten stellage waarop de emmers te drogen werden gezet.