KU-275 (1923/1926)
Blijham (Gr.)
boerderij van B.S. Evers
1:400
Ook deze boerderij vertoonde het Oldambster type. Het ging hier echter, vergeleken bij het vorige voorbeeld, om een heel wat groter en welvarender bedrijf. Uilkema bezocht deze boerderij waarschijnlijk in de zomer van 1926; het gebouw was toen nog geen drie jaar oud. Omdat de bouwtekeningen nog aanwezig waren hoefde Uilkema dit kolossale gebouw gelukkig niet zelf op te meten. Of hij de als veldwerk dienende blauwdrukken van de eigenaar kreeg of van de gemeentelijke bouwkundige dienst is niet bekend.
Deze kapitale, splinternieuwe boerderij bestond uit een groot woonhuis met lijstgevel en symmetrische opzet. De voorgevel had een neoklassicistische indeling, met de hoofdtoegang in het midden en een beëindiging met kroonlijst. Aan één zijde verbreedde het gebouw zich in drie gelijkmatige sprongen (krimpen genaamd) tot de volle breedte van de schuur. Aan de andere kant bevond zich slechts één diagonale verspringing, waarin de schuurdeuren waren opgenomen. Woning en schuur waren door een op de foto zichtbare brandgevel gescheiden. De verbinding tussen voor- en achterhuis liep via een lange gang en diverse werkruimten zoals bijkeuken en washuis. Het doel van deze opzet zal zijn geweest om woon- en bedrijfsruimte zoveel mogelijk te scheiden, om te voorkomen dat men in het voorhuis last zou hebben van bijvoorbeeld stallucht, stof, of lawaai. Ook het contact tussen het gezin en het personeel zal hier zeer beperkt zijn gebleven. In het voorhuis vond men drie grote kamers aan weerszijden van de gang. De voorkamers waren respectievelijk in gebruik als woon- en slaapkamer; daarachter lagen de eetkamer, een keuken en een bijkeuken. Het gehele voorhuis was onderkelderd. De reusachtige schuur, die elf gebintvakken telde, had de gebruikelijke indeling met tasruimte in de middenbeuk, een langsdeel in de ene en stallen in de andere zijbeuk. Nieuw was echter dat de grupstallen hier precies andersom lagen dan gebruikelijk, met de stalgang langs de zijmuur en de koestanden tegen de muur tussen tasvakken en zijbeuk. Het vee was echter nog wel opgesteld op Friese wijze, twee aan twee tussen schotten met de koppen naar een muur, al was dat in dit geval een binnenmuur. De koestal bood plaats aan twintig stuks vee; de overige stalruimte in de zijbeuk bevatte de paardestal, met ruimte voor minstens acht paarden. Helemaal achter in de schuur vond men kippen- en varkenshokken en het toilet voor het personeel. De kolossale middenbeuk was in zijn geheel
in gebruik als tasruimte voor de oogst; het achterste vak werd ‘graanpakhuis’ genoemd en zal dus hebben gediend als bergplaats voor het gedorste graan.