KU-274 (16 juni 1926)
Vriescheloo (Gr.)
boerderij van H.H. Tammes
1:400
Deze boerderij was gebouwd in 1891 en geeft een goed beeld van een eenvoudige vorm van het Oldambtster type. Woning en bedrijfsgedeelte lagen in elkaars verlengde onder hetzelfde grote schuurdak met doorlopende nok en beide afdelingen waren door een brandmuur van elkaar gescheiden. De brede schuur versmalde zich in twee sprongen, ‘krimpen’ genaamd, naar het woongedeelte toe. De zijgevels van het voorhuis waren daardoor veel hoger dan die van het bedrijfsgedeelte. Het woonhuis had bij deze vrij jonge boerderij een lijstgevel, met daarboven een gedeeltelijk dakschild. De hoofdingang lag opzij, met daarachter een gang langs de beide aan de voorgevel gelegen woonruimten. Slechts één van deze vertrekken was verwarmbaar; de stookplaats bevond zich aan de voorgevel, tussen twee vensters in. Onder de bedstedenstrook tussen de beide voorkamers lag een kleine melkkelder die bereikbaar was vanuit de gang. Achter de gang begon het bedrijfsgedeelte. De schuur had dekbalkgebinten en een indeling die sterk doet denken aan de gewone ‘Friese’ schuur voor gemengd bedrijf. De middenbeuk bevatte de tasvakken, waarvan er twee dienden voor de opslag van koren en één voor hooi met daarboven weer koren. Over de capaciteit van deze tasruimte noteerde Uilkema nog: ‘..Voor 15 Hectare is het gebouw de helft te klein, moest 2 maal zoo groot zijn. Grootere opbrengst dan vroeger - kunstmest!..’. In de ene zijbeuk bevond zich de brede zijlangsdeel, met deeldeuren in achter- en zijgevel; de andere buitenstijlruimte bevatte de stallen. De koeien werden hier op Friese wijze gestald: op een grupstal zonder voergang, twee aan twee door schotten gescheiden en met de koppen naar de buitenmuur. In het verlengde van de koestal lag een drietal varkenshokken; de paardestal nam het achterste vak van de middenbeuk in beslag. Achter de varkensstallen, zover mogelijk van de woonvertrekken af, vond men het toilet. De
verbinding tussen stalruimte en voorhuis liep via het karnhok, waar de handkarn stond. Uit het ontbreken van een karnmolen zowel als uit de geringe stalcapaciteit (er was slechts ruimte voor tien stuks vee) en de kleine omvang van de melkkelder blijkt duidelijk dat de zuivelproduktie hier niet erg belangrijk kan zijn geweest. In het Oldambt met zijn zware kleigrond vond men dan ook overwegend het akkerbouwbedrijf.