KU-272 (14 april 1926)
Oosterwolde (Fr.)
boerderij van A. Kleistra
1:400
De bouwtijd van deze grote Zuidoostfriese boerderij werd door Uilkema geschat op rond 1700. In de loop van zijn lange bestaan was aan deze boerderij sedert de bouwtijd echter heel wat veranderd. In de eerste plaats was de dwarsschuur pas later toegevoegd aan het oorspronkelijke langwerpige hoofdgebouw. De constructie van de schuur met zijn hoge dekbalkgebinten onderscheidde zich duidelijk van die van de rest van het gebouw, dat nog lage ankerbalkgebinten bezat. Daarnaast hadden ook binnen het oudste bouwdeel ingrijpende veranderingen plaatsgevonden. Zo was de potstal, die oorspronkelijk de gehele middenbeuk van de stalruimte in beslag zal hebben genomen, opgedeeld in verschillende kleinere afdelingen. Daarvan had er thans nog slechts één de potstalvorm (zie doorsnede) en deze was uitsluitend in gebruik voor jongvee. De overige ruimten bevatten een serie varkenshokken en een gemoderniseerde grupstal met voer- en mestgang voor het melkvee. Boven de stalruimte was de zolder nog als vanouds in gebruik als bergruimte voor ongedorst graan (rogge) en ook de oude constructie was hier nog volledig intact. Het voorhuis met de woonvertrekken was zeker wat dit laatste punt betreft ingrijpender veranderd. Hier was de oorspronkelijk aanwezige rechter zijbeuk vervallen; deze werd door Uilkema met een stippellijn aangegeven op de tekening. Aan deze zijde had men in de nieuwe, hoge zijgevel een groot aantal ramen en een deur aangebracht. Van de oude gebintconstructie was in dit voorhuis geen spoor meer te vinden; alle balken waren opgelegd in de hoge stenen zijmuren. De resterende ruimte bestond uit een kamer met daarnaast een lange, smalle kelder en een slaapkamer met bedsteden. In de loop der tijd had de woonfunctie zich hier naar achteren uitgebreid. Waar vroeger de werkruimte en (volgens Uilkema) ook de paardestal was geweest bevonden zich thans slaapkamers en een gangetje. Daarachter, tussen woongedeelte en stal, lag een dwarsdeel met inrijdeuren in de
zijgevel. Een gedeelte van deze open werkruimte, waar vroeger vermoedelijk ook werd gedorst, was thans in gebruik voor de zuivelproduktie. Uilkema gaf de plaats van de karn en de pomp aan op de tekening. Deze gehele ruimte werd ‘veurdeele’ genoemd. De later aangebouwde Friese schuur werd vooral gebruikt voor berging van hooi en aardappelen en als extra stalruimte. Langs de achtergevel lag een paardestal; de zijbeuk bevatte een grupstal, waar het vee op Friese wijze twee aan twee tussen schotten met de koppen naar een wand stond opgesteld. In deze ene boerderij kwamen dus maar liefst drie verschillende stalvormen voor: een Friese grupstal, een ‘Hollandse’ grupstal met gescheiden voer- en mestgang en een diepe potstal.