KU-270 (20 maart 1926)
Bergum (Fr.)
landarbeiderswoning van T.B. Boonstra
1:200
1:400
Deze kleine woning was een voormalige plaggenhut die door de bewoners op den duur was voorzien van bakstenen wanden. De hoofdconstructie bestond uit dekbalkgebinten, waarvan de stijlen op zwerfkeien en bakstenen stonden. Of het gebouw dezelfde constructie ook al in de plaggenhutfase had gehad wordt niet vermeld. Bij een geleidelijke verstening van het gebouw is dit echter zeer wel mogelijk. Alle binnenwanden bestonden uit houten schotten. Deze verdeelden het gebouw in twee vrijwel gelijke delen voor respectievelijk woon- en werkruimte. Aan de voorzijde bevond zich in de middenbeuk de woonkamer (‘de flier’ genaamd) met de enige stookplaats. Uilkema noteerde dat de schouw zich hier op anderhalve meter boven de vloer bevond. Aan deze rookvang was bij wijze van schoorsteenmantel een horizontaal plankje bevestigd, waarop iets kon worden neergezet. De ruimte in de zijbeuken werd geheel in beslag genomen door slaapplaatsen; een kelder ontbrak. Het achterhuis bestond op zich ook weer uit twee gedeelten. Helaas vermeldt het veldwerk niet welke functie beide ruimten vervulden. Als er al een stal was, dan zal deze, gezien het te verwachten lage welvaartspeil van de bewoners, zeker niet veel meer dan een geit hebben bevat. De op de plattegrond zichtbare rondhouten stijltjes die zich op verscheidene plaatsen langs de binnenzijde van de buitenmuur bevonden werden door Uilkema beschreven als ‘ankerpennen’. Links op de doorsnede is één ervan zichtbaar, zonder dat overigens duidelijk wordt hoe deze functioneerden. Mogelijk betreft het hier een restant van de plaggenhutfase, toen de instabiele wanden op verscheidene plaatsen versterkt moeten zijn geweest met muurstijltjes.