KU-264 (oktober 1924)
Noordwijkerhout (Z.-H.)
boerderij ‘De Witte Raaf’ van H. Oostdam
1:400
Door een groot aantal verbouwingen was deze boerderij, die in opzet nog dateerde uit 1630, in de loop der tijd in iedere mogelijke richting uitgebreid. Het resulterende complex zat dan ook buitengewoon ingewikkeld in elkaar: diverse woonruimten die op ongebruikelijke wijze met elkaar in verbinding stonden, twee totaal verschillende koestallen, ruimten die alleen vanaf het erf toegankelijk waren, etc. Op de plattegrond van de lijntekening gaf Uilkema door middel van een arcering aan, wat volgens hem de oudste kern was van dit geheel: een eenvoudig, langgerekt gebouw met zijdelings uitgebouwde melkkelder. De overgang van akkerbouw naar veeteelt zou de aanleiding zijn geweest voor de meest ingrijpende veranderingen. Zo bleek de voormalige dorsvloer te zijn veranderd in een paardestal en de vergroting van de rundveestapel was aanleiding geweest tot het aanbouwen van een nieuwe stalvleugel, haaks op het oude achterhuis. De oudste stal zou zich volgens Uilkema hebben bevonden achterin het bedrijfsgedeelte, geheel afgescheiden van de overige functies. Deze stal zou overigens nog aanwezig zijn in één van de ruimten die hij aantrof aan de achterkant van de boerderij. De daar aanwezige koestal, die alleen vanaf het erf toegankelijk was, toonde een sterk van het gebruikelijke Zuidhollandse type afwijkende indeling. Het vee stond op een vlakke stalvloer met alleen een ondiepe giergoot; een grup ontbrak. Ook van een voergang was geen sprake: de koeien stonden met de koppen naar de muur en werden gevoerd uit een soort ruif. Het hooi voor de voedering werd via een luik in de stalzolder van bovenaf in deze ruif gedeponeerd. Vroeger zou, naar Uilkema vernam, al het hooi hier op zolder zijn bewaard; de hooiberg zou pas later zijn gekomen, na de uitbreiding van de veestapel en de bouw van de nieuwe stal. In de ruimte naast de oude koestal stonden de paarden. Uit de aanwezigheid van een opvallend brede, thans niet meer gebruikte deur in de achtergevel leidde Uilkema
af dat hier vroeger de dorsvloer moest hebben gelegen. Voor een reconstructie van de oorspronkelijke vorm van deze boerderij als geheel keek hij vooral naar de afbeeldingen van boerderijen op oude landmeterskaarten van dit gebied. De conclusie luidde dat het oude huistype in het duingebied een langgerekt, éénbeukig gebouw moest zijn geweest, met een zijdelings uitgebouwde kelder. De dorsvloer zou zich achterin het bedrijfsgedeelte hebben bevonden, met een deeldeur in de achtergevel en de oogst zou in dit stadium zijn ondergebracht op de grond in het hoofdgebouw en op de zolder boven de dorsvloer.