KU-263 (4 oktober 1924)
Amerongen (Utr.)
boerderij van G.W. Achterberg
1:400
Deze boerderij, die volgens Uilkema's schatting van omstreeks 1650 dateerde, had een zijdelings uitgebouwd voorhuis met de nok haaks op die van het achterhuis en vertoonde dus de T-huisvorm. Uilkema noteerde op het veldwerk dat de oudste en grootste boerderijen in deze streek steeds dit type vertoonden. Bij deze boerderij zou vroeger 40 bunder land hebben behoord. Er stonden toen nog drie vijfroedenbergen op het erf: twee voor graan en één voor hooi. Het betrof hier in opzet een gemengd bedrijf, dat inmiddels echter een overgang naar de veehouderij had doorgemaakt. Ten tijde van Uilkema's bezoek was hier van akkerbouw praktisch geen sprake meer. De oude functie was aan de plattegrond echter nog goed af te lezen aan onder meer de grote paardestal, de dorsmolen op de deel (gestippeld, was in 1924 al niet meer aanwezig) en de grote graanzolder boven het woonhuis. Ook het vee werd vroeger in verband met de mestproduktie vooral ten behoeve van de akkerbouw gehouden. De koestal, thans van het grupstaltype met kruigang, was voorheen dan ook een potstal geweest. Hoe dat mestmaken hier vroeger precies in zijn werk ging noteerde Uilkema, op basis van mondelinge informatie, op het veldwerk: ‘..Vroeger was deze stal een “diepe stal”; de mest werd dan eens per week met een mestslee (paard ervoor) door de deur A (de koestaldeur) naar de “vaalt” gesleept. Veel stroo erin - broeide sterk: damp. Dan gingen 4 paarden (jonge) achter en naast elkaar de mest op de vaalt in elkaar trappen. Men noemde dit: “in de manege”. Een jongen liep met een oud paard in de binnenste kring. De buitenste aan een touw moesten harder..’. Het koren werd vroeger behalve in de kapbergen ook op de zolder van het achterhuis bewaard; nu lag daar alleen nog maar hooi, evenals in de rechthoekige schelf achter het gebouw (zie lijntekening). Daar werd het hooi op een 80 cm hoog balkenrooster gestapeld, om
het optrekken van vocht te voorkomen. De vroegere kapbergen waren inmiddels vervangen door één grote schuurberg schuin achter het gebouw, waarvan Uilkema behalve de plattegrond ook een doorsnede tekende. Hier was op de begane grond plaats voor wagenstalling, kalver- en varkenshokken; boven het middengedeelte werd hooi bewaard. Bij de paardestal in het achterhuis maakte Uilkema tenslotte nog melding van de gebruikelijke bedsteden op het zoldertje boven de stal. Ruim behuisd zal het personeel niet zijn geweest: er waren hier, volgens de betreffende notitie op het veldwerk, twee bedsteden voor drie knechts.