KU-261 (3 oktober 1924)
Meerkerk (Z.-H.)
boerderij van P. Versteeg
1:400
Van deze boerderij is vrij veel bekend. In Uilkema's concepttekst zou hij uitgebreid aan de orde komen als voorbeeld van een vroege fase in de boerderij-ontwikkeling van de Alblasserwaard. Vooral voor wat betreft de ontwikkeling van de vloedstal gaf deze boerderij een interessant tussenstadium te zien. In het achterhuis was namelijk een groot deel van de vloer verhoogd om vee en hooistapel te beschermen tegen het hier altijd aanwezige overstromingsgevaar. Zowel één van de zijbeuken als de binnenstijlruimte was daartoe over verscheidene gebintvakken met aarde opgehoogd; een hellingbaan en een vaste trap gaven toegang tot dit verhoogde gedeelte. Deze vloedstal werd overigens niet alleen gebruikt in tijd van nood; het vee stond hier in de winter permanent. De stal nam de zijbeuk in beslag; de middenbeuk werd gebruikt voor de berging van het hooi, dat hier over de volle breedte van de gebintvakken werd opgetast om de ruimte zo optimaal mogelijk te benutten. De hooistapel kwam dan tot vlak voor de voergoot van de stal, zonder dat daarin een voergang werd uitgespaard. Die ruimte liet men de koeien gedurende de eerste staldagen zelf leegeten. Ze werden dan niet gevoederd, alleen gedrenkt en aten zich door de eerste laag hooi heen, zover als ze erbij konden. Vervolgens werd deze uitholling door de boer verder vergroot tot een gang was ontstaan tussen koeien en hooi. De mest werd uit de stal afgevoerd via mestluiken, die op twee meter hoogte in de zijmuur zaten, vlak onder de dakrand. De hoge stal was daarmee ook van buitenaf herkenbaar. Dit type vloedstal was volgens Uilkema de logische opvolger van de kleinere aarden vluchtstal in het achterhuis, waarop alleen in tijd van nood vee kwam te staan (zie KU-230). De permanente waterstal had het voordeel dat er binnen de schuur geen vloerruimte onbenut bleef. Daar stond echter tegenover dat de aanleg van een dergelijke ophoging een kostbare zaak was. Hoewel dit type vloedstal vooral om die reden niet op
grote schaal was ingevoerd, zou deze vorm volgens Uilkema wel de aanzet hebben gegeven tot de goedkopere, en mede daardoor later algemeen toegepaste, waterzolder in de vorm van een versterkte balkenzoldering boven de gewone koestal. Ook in het woonhuis waren maatregelen getroffen om overstromingen te kunnen doorstaan. Boven de woonkeuken lag een zolder die bij watersnood tijdelijk kon worden bewoond en waar bovendien een deur was aangebracht in de brandgevel, waardoor de stal kon worden bereikt. Desondanks was men zelfs hier nog niet altijd veilig. Uilkema noteerde op het veldwerk: ‘..Toch is de zolder niet hoog genoeg; in de laatste watersnood moest men de zolder verlaten door het dak; de zolder stond nog onder water..’.