KU-256 (14 september 1924)
Basse (Ov.)
boerderij van Fam. Winters
1:400
Op de foto die Uilkema van deze boerderij maakte is te zien dat deze een krukhuisvorm vertoonde, met allerlei aanbouwtjes aan het voorhuis. De nok van de uitgebouwde zijkamer was lager dan die van de hoofdmassa en aangekapt aan het hoofddak. Van een vroegere eigenaar vernam Uilkema dat de beide andere aanbouwsels aan deze zijde nog weer later zouden zijn toegevoegd, wat ook uit de organische opbouw van de plattegrond al min of meer is af te lezen. In de zijbeuk aan de andere kant van de voorgevel lag de karnhoek, met daarachter een kleine melkkelder, die vanuit de voorruimte bereikbaar was. Vroeger zou de toegang tot de kelder zich echter in het achterhuis hebben bevonden. Achter de scheidingsmuur tussen woon- en bedrijfsgedeelte (die slechts tot aan de gebintbalk reikte) lag een spoelruimte met daarnaast, achter een houten schot, de karnmolen. De hier aanwezige buitendeur was, zo vermeldde Uilkema, niet meer dan 1,30 m hoog. Aan deze open werkruimte grensde de dwarsdeel, met daaraan aansluitend de hooivakken, waar het hooi vanaf de grond werd opgestapeld. Boven deel en werkruimte bevond zich op de slietenzoldering tasruimte voor rogge en haver. Het zoldertas- en grondtasprincipe werd hier dus, zoals wel vaker voorkwam, gecombineerd binnen één gebouw. De stalruimte met de voergang in de middenbeuk was van de deel en de tasruimte afgescheiden door een houten wand. De stal had hier wèl al de gebruikelijke grupstalvorm met mestgang langs de zijgevel, maar was opmerkelijk door de toegepaste materialen: afgezien van de bestrate voergang was de gehele stal hier opgebouwd uit aarde en hout! De koestand was van aarde, evenals de achtergang; het achterste gedeelte van de koestand en de grup bestonden uit hout. Aan weerszijden van elke koe stond een soort houten hekje als afscheiding. Boven stal en voergang bevond zich een slietenzoldertje, waarop enkele decimeters riet of stro was gelegd om de stal warm te houden. De stalruimte was daarmee volledig
afgescheiden van de rest van het gebouw. Op het erf zou hier verder nog een schuur hebben gestaan die als wagenberging en schaapskooi diende, maar die ten tijd van de opmeting al verdwenen was. Deze werd door Uilkema in de tekening echter nog wel aangegeven door middel van een stippellijn.