KU-253 (19 september 1924)
De Lier (Z.-H.)
boerderij van C.A. Keijzer
Afgaande op de aantekeningen op het veldwerk dateerde Uilkema deze boerderij aanvankelijk op 1600 à 1650. Later werden deze jaartallen door hem doorgestreept en vervangen door 1700. De betreffende opmeting speelde een grote rol
1:400
in Uilkema's Zuidhollandse onderzoek, door de intrigerende bouwsporen die hij hier aantrof. Hier had namelijk een geleidelijke overgang plaatsgevonden van gemengd bedrijf naar gespecialiseerd veeteeltbedrijf. De voormalige dorsvloer was echter nog bewaard gebleven tussen woning en stal en in het bedrijfsgedeelte bleken verschillende bouwfasen aan te wijzen. In zijn Zuidhollandse hoofdstuk
schreef Uilkema hierover: ‘
..Lang na den bouw werd de stal met drie gebinten verlengd. Volgens betrouwbare gegevens is dit ruim negentig jaar geleden geschied. De achtergevel stond oorspronkelijk bij de lijn A-B. Het nieuwe deel heeft hooger muren dan het oude. (...) In overeenstemming met den tijd van zijn ontstaan is het jongste deel van muur tot muur overdekt door een zolder, die ondersteund wordt door standvinken. De oorspronkelijke stal bezit vanaf den dorschvloer - die zelf tot de nok open is - tot aan A-B slechts een til tusschen de stijlen. De linker buitenstijlruimte is geheel open, de rechter is overdekt door verspreide planken, waarop stroo ligt om de koeien tegen tocht te beschermen..’. In het oudste deel van de boerderij kwam bovendien iets voor, dat hem aan het denken zette over de mogelijkheid dat de Zuidhollandse stal er ooit wel eens heel anders zou kunnen hebben uitgezien: ‘
..De schoftboom is niet direct aan de stijlen bevestigd, doch ligt op aanmerkelijken afstand daar vóór. Dit heeft de duidelijke bedoeling het vee meer naar het midden te brengen, waar ruimte was in overvloed. De plaats van den schoftboom toch houdt verband met die van den knieboom, welke hier 0.30 M. vóór den voet der stijlen ligt. Zonder dezen maatregel kon dus aan standplaats, groep en achtergang geen geschikte afmeting worden gegeven. Thans verschijnt het omhoog brengen van één der dakzijden in het juiste licht. De muur is daar niet alleen verhoogd, maar tevens naar buiten verplaatst, om zijn afstand tot de stijlen te vergrooten. (...) De waargenomen feiten wekken de onderstelling, dat de buitenstijlruimten van den ouden stal op zeker tijdstip zijn verbreed, teneinde verandering te kunnen brengen in den stand der koeien..’. De afwezigheid van elk spoor van mestluiken in de zijmuren achter de koeien bracht Uilkema tenslotte op de gedachte dat de koeien hier
misschien ooit andersom konden hebben gestaan: met de koppen naar de zijmuur gericht. Deze gedachte zou door vondsten elders geleidelijk worden versterkt.