KU-252 (18 september 1924)
Waddinxveen (Z.-H.)
boerderij ‘Jagtlust’ van C.M. Croes
Deze boerderij zou volgens Uilkema nog dateren van rond 1650. In zijn concepttekst over Zuid-Holland beschreef hij dit gebouw als volgt: ‘
..Bovenstaande hoeve is een der oudste in haar omgeving. Het hoofdgebouw toont weer de volgorde: woning - stal - dorschvloer. Het uitgebouwde deel van het woonhuis (een kamer en keuken met twee gangen) is later bijgebouwd en behoort dus buiten beschouwing te blijven. Het aan den stal grenzende deel der woning heet “achterhuis” of “keuken” (...) Zijn afscheiding van den stal bestaat uit een lagen muur ter hoogte van 0.60 M. met een schot daarboven tot den balk. Dit achterhuis was vroeger de plaats der kaasbereiding, die later geschiedde in den boenhoek, hier “karnhuis” genoemd. De zomerwoning is thans aan het achterhuis verbonden
1:400
en dit laatste door een schot in tweeën gedeeld. Beide veranderingen zijn op de teekening aangeduid door stippellijnen (...) Op deze wijze is het vroegere plan herkenbaar gemaakt. Zeker is, hoewel de bewoner het niet uit overlevering kon bevestigen, dat de schoorsteen in het achterhuis in later tijd gijn tegenwoordige plaats kreeg. Ook de gang is naderhand van de kamer afgescheiden. De wagenschuur bezit een paardenstal en een dorschvloer. Of deze daar reeds bij den bouw, of later zijn aangebracht, is onbekend. De tweede wagenschuur is aanmerkelijk jonger dan de eerste. De zaadzolder strekt zich uit over achterhuis en stal. Hij eindigt bij het schot, dat op een lagen grondmuur achter den paardenstal tot de nok is opgetrokken. Het deel van het gebouw, waar de dorschvloer zich bevindt, is dus niet in later tijd achter de stal aangebouwd. De toestand van het metselwerk is hiermee in overeenstemming. Wel kan de dorschvloer hier naderhand zijn ingericht. Een trap van vier treden leidt van de werf naar zijn toegangsdeur. De paarden staan in deze oude boerderij in den koestal. Zij worden vanaf den dorsch gevoederd. (...) Opvallend is verder dat naast de pomp geen koelbak is geplaatst en dat de eerste zich in het benedeneinde van den stal bevindt..’. Elders zou Uilkema opmerken dat de pomp in het benedeneinde van de stal moest zijn geplaatst in een tijd toen de invoering van de koelbak nog niet algemeen was. (Bij gebruik van een koelbak was men namelijk gedwongen rekening te houden met het afschot van vloer en drinkgoot.) Behalve de zesroedenbergen bevond zich op het erf ook nog een korenschelf. Uilkema maakte een notitie van wat één van de arbeiders (een ‘daggelder’) hem hierover meedeelde: ‘
..schelf, met riet gedekt. De bergen (voor graan) zijn later gekomen, voor 100 à 50 jaar. Toen had men het graan aan schelften..’. Zelf voegde hij hier echter als zijn eigen
mening aan toe: ‘
..te betwijfelen..’.