KU-243 (augustus 1924)
Nieuw Schoonebeek (Dr.)
‘Hekmans Boo’ van L. Elzing
Uilkema's fascinatie met het fenomeen van de boo heeft lange tijd een stempel gedrukt op zijn boerderij-onderzoek. In het bijzonder de treffende overeenkomst tussen de veestal in deze eenvoudige seizoensverblijven en die in het oude Friese woonstalhuistype leidde tot de vraag of in de boo wellicht het een of andere ‘oerprincipe’ bewaard was gebleven. Sedert zijn eerste kennismaking hiermee, in de herfst van 1920 (opmeting KU-34, de Wilms' boo) kwam de boo dan ook met een zekere regelmaat in de correspondentie ter sprake. In 1924 reisde Uilkema opnieuw naar Schoonebeek voor een tweede opmeting, ditmaal van de hier afgebeelde en later eveneens zeer bekend geworden ‘Hekmans boo’. In veel opzichten was de Hekmans boo goed vergelijkbaar met het eerder opgemeten exemplaar: beide voorbeelden waren éénbeukig van opzet en hadden een constructie met ankerbalkgebinten. De stal bevatte in beide gevallen twee rijen vee, met de koppen naar de zijwanden geplaatst en met een smalle mest- c.q. voergang in langsrichting door het midden van het gebouw. De koeien stonden twee aan twee tussen primitieve stalschotten. Tussen de zijgevels en de koestanden bevond zich een soort voergoot of krib, begrensd door een op zijn kant geplaatste brede plank. Achter de standplaats lag een mestgoot of rudimentaire grup van drie enigszins hol gelegde planken. Uilkema schreef hierbij: ‘..De achterste plank liep iets omhoog in de richting van 't pad, om te beletten dat de mest op 't pad kwam..’. Later zou deze constructie worden vervangen door een iets verdiept liggende strook bestrating, zoals op latere foto's is te zien.
De hoofdingang van de boo bevond zich in de zijgevel; deze diende als toegang voor zowel mens als dier. Aan één zijde was een vertrekje afgescheiden als onderkomen voor de herder, de ‘booheer’. Daarin bevond zich alleen een bedstede,
1:400
een kast en een stookplaats voor open vuur. Op het veldwerk maakte Uilkema een schetsje van het haardgerei: kettinghaal en treeft. Een rookafvoer was hier nog niet aanwezig (bij de Wilms' boo al wel); de rook zocht zich eenvoudig een weg door het dak. Boven het woonvertrek was dan ook geen zoldering aangebracht, men kon daar tot aan de nok kijken. De buitenmuren van de woonruimte bestonden gedeeltelijk uit metselwerk, gedeeltelijk uit vakwerk met beleemd vlechtwerk; het stalgedeelte was aan de buitenzijde afgedicht door een dikke laag riet met siervlechtingen en had aan de binnenzijde planken. De stahoogte in de boo was beperkt: de onderzijde van de gebintbalk lag op 1,75 m hoogte. Op deze balken lag boven de stal een slietenzoldering met hooi. Het meeste hooi kwam echter in de vrijstaande schuur, die evenals het hoofdgebouw een constructie met ankerbalkgebinten en rietwanden had. De daken waren in beide gevallen met stro en heide gedekt. De hooischuur was bij de hier afgebeelde Hekmans boo iets onregelmatiger van opzet dan bij de Wilms' boo. De dwarsdeel lag aan het uiteinde van het gebouw, met twee paar brede deuren naast elkaar in de lange gevel en één paar in de kopgevel.
Later zou deze boo nog tweemaal opnieuw worden gedocumenteerd: in 1944 in opdracht van het Nederlands Openluchtmuseum en in 1959 door het Provinciaal Museum van Drenthe. Na Uilkema's bezoek vonden hier verschillende veranderingen plaats. Zo werd de hooischuur in 1927 door storm verwoest en vervolgens in ietwat gewijzigde vorm en in een andere positie weer opgebouwd. Uit de latere opmetingen blijkt dat daarbij twee dwarsdelen met doorrit naast elkaar waren aangebracht terwijl de deuren in de korte gevel waren verdwenen. Het achterste gebintvak, dat er ook in 1924 al was, werd door latere onderzoekers blijkbaar beschouwd als secundair en op de bij de beschrijving door het Provinciaal Museum behorende reconstructietekening is deze dan ook weggelaten. De verdere geschiedenis van de Hekmans boo is eveneens bekend. De bij de verschillende documentatiesessies vervaardigde foto's laten zien hoe boo en booschuur geleidelijk steeds meer in verval raakten. In 1943 was de dakbedekking van de boo bij de nok al niet meer dicht en in 1946 was het stro en de heide van de topgevels van de hooischuur vrijwel verdwenen. In 1956 was vrijwel de gehele dakbedekking van de schuur weg en drie jaar later ook die van de boo zelf. Alleen het houtskelet stond nog overeind, met hier en daar wat restanten van de voormalige wandafdichting. De laatste resten werden uiteindelijk afgebroken en voor eventuele herbouw opgeslagen. Inmiddels is de Hekmans boo met gebruikmaking van dit oude materiaal op een andere plaats in de gemeente Schoonebeek gereconstrueerd.