KU-242 (25 augustus 1924)
Bruntinge (Dr.)
boerderij van J. Boer
Op dezelfde dag als de vorige opmeting werd ook deze Drentse boerderij gedocumenteerd. Het betrof hier opnieuw een complex met haaks aangebouwde hooischuur. De elders meestal ook aangebouwde schaapskooi stond hier echter los op het erf, wat Uilkema als een oud kenmerk beschouwde. Ook de boerderij zelf bezat nog diverse oude elementen, zoals een dakschild met een door schoren ondersteund overstek aan de voorzijde en een volledig gebint in de voorgevel. In de achterkamer was één van de gebintstijlen vervangen door een onderslagbalk; midden- en zijbeuk vormden hier één geheel, zoals door Uilkema ook bij andere oude Drentse boerderijen was aangetroffen. Op de lijntekening staat behalve de obligate doorsnede over het bedrijfsgedeelte ook een detailtekening van deze aansluiting. De kleine, in de zijbeuk gesitueerde melkkelder was slechts 70 cm diep en had daarom ook geen opkamer. Zowel voor- als achterkamer
1:400
hadden nog een lemen vloer en de scheidingswand tussen beide vertrekken bestond volgens een notitie op het veldwerk uit beleemd vlechtwerk. Een tweede aantekening vermeldde dat dit ook nog gedeeltelijk gold voor de afscheiding tussen woon- en bedrijfsgedeelte.
In het bedrijfsgedeelte werden door Uilkema op de plattegrond door middel van stippellijnen de openingen in de slietenzolder (het ‘balkenslop’) aangegeven, waardoor het ongedorste graan op de zolder werd gebracht. Een afzonderlijke doorgang, iets opzij gelegen, verschafte op ingewikkelde wijze personen toegang tot deze zolder: ‘..hier steeds de ladder in het “ladderslop”. Deze ladder heeft ca. 20 treden en loopt tot het schuine dak. Dan kruipt men door een verder slopje schuin bij het dak langs naar boven, tot men op de roggestapel aanlandt..’. De zijbeuken in het bedrijfsgedeelte bevatten een potstal voor jongvee en een grupstal voor melkvee. Deze laatste bood plaats aan elf koeien en was voorzien van een vlakke voergoot en een grup zonder mestgang. De paardestallen lagen achterin het gebouw, aan weerszijden van de diepe onderschoer. De hooischuur was hier haaks aangebouwd aan de zijgevel. De foto die Uilkema vanaf de achterzijde van het complex maakte geeft een goed beeld van de aansluiting van deze schuur op de achtergevel van het hoofdgebouw.
De hooischuur had een eenvoudiger constructie dan de boerderij zelf; de gemetselde grondmuur ontbrak (er was alleen een grondhout op stenen als ondersteuning voor de muurstijlen; de wanden bestonden uit planken. Het schapehok (uiterst links op de foto) had wel een constructie met grondmuur, van 1,25 m onder tot 0,10 m boven het maaiveld. Uilkema kenschetste dit gebouw als volgt: ‘..Het schapenhok is een 1 M. diepe potstal, met slieten op de balken en Saksische gebinten..’ en maakte hiervan een afzonderlijke doorsnedetekening. Op de grondmuur lag een balk waarop de stijlen stonden en de wandafdichting bestond uit houten beschot met daarboven riet. Op de achterkant van één van de foto's noteerde Uilkema dat hij dit vrijstaande schapehok beschouwde als een oud principe; later zou dit bijgebouw immers vrij algemeen aan de hooischuur verbonden worden.
Een latere opmeting van ditzelfde gebouw uit de jaren zestig, verricht in opdracht van het Provinciaal Museum Drenthe, geeft een aantal belangrijke verschillen te zien. Zo bleek de aangebouwde hooischuur inmiddels te zijn afgebroken, evenals de schaapskooi. De voorkamer in het woongedeelte was opgedeeld in een aantal kleinere vertrekken, terwijl de voormalige melkkelder en een kast waren samengevoegd als berging. Van de achterkamer was een afzonderlijke slaapkamer afgescheiden. In het bedrijfsgedeelte, tenslotte, was niet alleen de gehele indeling sterk veranderd, maar ook bleken de baanderdeuren inmiddels naar buiten te zijn verplaatst, tot in de lijn van de achtergevel. In veertig jaar tijds was hier veel veranderd!