KU-240 (25 augustus 1924)
Wapserveen (Dr.)
stal van P. Oosterveld
1:50
Naar alle waarschijnlijkheid werd Uilkema door de bewoners van de vorige boerderij doorverwezen naar het adres waar hij deze stal kon documenteren. Bij de vorige opmeting had hij dit staltype namelijk ook al gezien, maar dan in gemoderniseerde vorm en hier kon hij dan een geheel onverbouwd voorbeeld bestuderen. De detaillering van de hier getekende koestal komt inderdaad volledig overeen met de notities die Uilkema op het vorige veldwerk maakte over de oorspronkelijke staat van het daar aangetroffen voorbeeld. Had men daar inmiddels het stalhout onder de achterpoten van de koeien vervangen door een bakstenen rollaag, hier bestond deze nog steeds uit een gehalveerde boomstam (het ‘grupholt’). Ook de brede en zeer diepe grup had hier nog houten zijwanden en werd aan de achterzijde, langs de zijgevel, begrensd door een tweede balk. De afzonderlijke mestgang ontbrak hier nog, evenals de voergoot. Over de constructie van dit staltype schreef Uilkema op het veldwerk: ‘..Vroeger maakte men een grup als men de koeien ook 's nachts ging stallen (in de herfst). Dan zat de stal reeds vol mest. Men schepte dan een gruppe in de mest, lei een “grupholt” en plaatste daar een paar paaltjes onder en klaar was Kees. Om de 1,5 M. bevestigde men een paal onder het stalhout. Die kwam te liggen in het zand van de grup en liep naar de onderkant van de zul. Een en ander om te voorkomen dat het grupholt uitschoot in de gruppe..’. Bij de op de doorsnede eveneens aangegeven achterplank langs de zijgevel tekende hij nog aan: ‘..Later aangebracht. (...) Oorspronkelijk was het looppad er niet. Dan moest men op het grupholt om de mest uit te scheppen, eens per week. Om de 3 koeien zit een “koedeur” voor de mest..’. Uilkema kenschetste tenslotte op het veldwerk deze stal als geheel als ‘Oud-Saksische stal’.
Dat het hem hier zuiver en alleen om de stal te doen was, mag blijken uit het feit dat de rest van de boerderij noch werd opgemeten, noch gefotografeerd. De enige aanwijzing over het gebouw waarin de betreffende stal zich bevond luidde: ‘..Hier is nog de leemen vloer. Het huis is lang geleden “Zuiderzee-type” geworden..’, waaruit kan worden afgelezen dat het hier een boerderij betrof waarvan de deeldeuren ooit waren verplaatst van de achtergevel naar de zijgevel en die dus naar alle waarschijnlijkheid de tasruimte op de grond in de middenbeuk had. De stal moet zich, zoals ook de tekening trouwens al duidelijk maakt, in een van de zijbeuken hebben bevonden, vermoedelijk aan de kant tegenover de deeldeuren.