KU-237 (augustus 1924)
Grote Leeuwte (Ov.)
boerderij van S. Weijs
1:400
Deze gecompliceerde haakse grondvorm was, zoals Uilkema zou aantonen, ontstaan door samenvoeging van een ‘gewone’ hallehuisboerderij met een later aangebouwde hooischuur. Hij schreef hierover op het veldwerk: ‘..Het hooivak later bijgebouwd, in plaats van de hooischuur die los stond. Bewijzen: aan de deel eiken gebinten, in dit hooivak grenen gebinten. De sporen zijn aan de zijde x afgezaagd..’. Het oudste gedeelte (links op de tekening) bestond uit het woongedeelte met de daar recht achter gelegen bedrijfsruimte met open middenlangsdeel. Hieraan zou bij de uitbreiding met de hooischuur aanvankelijk alleen nog het middelste gedeelte daarvan, met de tasvakken, haaks zijn aangebouwd; later werd dit echter opnieuw uitgebreid met de deel en de varkensstallen. Aan weerszijden van de tasvakken in de dwarsschuur lagen respectievelijk een grupstal met mestluiken en een open werkvloer, waar zich de karnmolen bevond. Het oorspronkelijke hoofdgebouw dateerde volgens Uilkema uit het begin van de 18e eeuw. De indeling hiervan werd gekenmerkt door de brede middenlangsdeel, met in ieder geval aan één, maar waarschijnlijk aan beide zijden stalruimten. De na de uitbreiding overgebleven stalrij had ten tijde van Uilkema's bezoek de vorm van een grupstal met brede mestgoot tot aan de zijgevel. Een echte mestgang ontbrak maar werd hier vervangen door een ‘grupplank’: een soort loopplank over paaltjes in de grup, waarop men kon staan om de mest vanuit de grup door de kleine mestluikjes (40 bij 40 cm) naar buiten te scheppen. Voor de stal langs bevond zich de ‘zulle’, een verhoogde gedeelte van de vloer waarop het voer werd gedeponeerd en waar vroeger ook de emmers met water stonden voor het drenken van het vee. Deze verhoogde zone bestond uit leem met een bestrating van keitjes. Ook de deel zelf was van leem, dat op een speciale manier werd afgewerkt om een slijtvaste laag te verkrijgen. Deze
behandeling werd door Uilkema op het veldwerk beschreven: ‘..leem, hier gestampt, daarna met koolteer bestreken en toen met zand gestrooid. Geeft een zeer houdbare deel, vertoont nooit scheuren. Om de twee jaar aldus behandelen..’. Boven de deel op de balken lag een slietenzolder, waarop rogge, haver en gerst werd bewaard. De deeldeuren in de voormalige onderschoer in het oude gedeelte lagen terug in de achtergevel terwijl het dak nog een meter doorliep, precies zoals bij de vorige opmeting werd beschreven. De gebintconstructie met ankerbalkgebinten, die tot in het voorhuis doorliep, was zeer zwaar uitgevoerd. De balken hadden een overspanning van 8,90 m (een maat, die Uilkema bij wijze van uitzondering op de tekening noteerde om bij latere uitwerking van het veldwerk iedere schijn van vergissing te vermijden).