KU-235 (15 augustus 1924)
De Wal (Dr.)
boerderij van E. Lubberink
1:400
Het veldwerk van deze opmeting bevat een schat aan informatie, zowel over de bouwgeschiedenis van de boerderij als over het gebruik van de diverse ruimten. Het totale complex bestond uit een hoofdgebouw met uitgebouwde melkkelder, een vrijstaande vaaltstal (‘potstal’) annex varkensstal en een eveneens vrijstaande hooischuur. Een deel van het hooi werd in de boerderij zelf opgeslagen, op de middenbeuk tegen de achtergevel. Oorspronkelijk zou de hooibergplaats hier terzijde achter aan het hoofdgebouw aangebouwd zijn geweest. De boerderij zelf zou toen nog de deeldeuren in de achtergevel hebben gehad, in plaats van opzij zoals ten tijde van de opmeting het geval was: ‘..Voor eenige jaren is de schuur van achteren ingewaaid. Toen is de haaksch aan de deel verbonden hooischuur, die achteraan nog een schapenhok had, ook weggewaaid en afgebroken. De hooischuur is toen afzonderlijk opgebouwd, los van het huis. Het achterste deel van deze hooischuur is het oorspronkelijke schapenhok. Een nieuwe potstal is bijgebouwd. Terzelfde tijd is de zijbander aangebracht, de achterbander buiten functie gesteld en een hooivak achter op de deel ingericht. Tevoren was dus de deel als zuiver Saksisch type geheel open..’. De positie van de voormalige hooischuur werd door Uilkema op het veldwerk door middel van stippellijnen aangegeven. Het voorhuis van de boerderij zou rond 1750 zijn vernieuwd en niet lang daarna was het zijdelings uitgebouwde gedeelte met melkkelder en opkamer onder een afzonderlijk dak gebracht, evenwijdig aan het dak van het hoofdgebouw. De zolder boven de woonvertrekken diende als bergruimte voor ongedorste rogge. Het gedorste graan werd bewaard in kisten op de deel. In de grote woonkeuken lag de stookplaats tegen de voorgevel. De gang achter de voordeur zou pas later van de woonruimte zijn afgescheiden. In de toen aangebrachte muur was een klein venstertje gemaakt
‘..om een kaars in te zetten..’. De oorspronkelijke gebinten in het woongedeelte waren nog compleet aanwezig, met schoren en al. Alleen in de aan de kelder grenzende spoelruimte was een gebintstijl gedeeltelijk verwijderd; de gebintbalk was daar opgelegd in de muur. Over de constructie noteerde Uilkema verder dat alle stijlen op grote veldkeien stonden, tot in het woonhuis toe. Direct achter de scheidingsmuur tussen woon- en bedrijfsgedeelte vond men de karnhoek, met de karnmolen en de karn. De open middendeel was hier nog grotendeels aanwezig en sedert de ingebruikname van de hooivakken in het achterste gedeelte toegankelijk door deuren in de zijgevel. De oorspronkelijke deeldeuren in de achtergevel waren daarbij echter nog bewaard gebleven.