KU-229 (3 oktober 1923)
Lage Giessen (Z.-H.)
boerderij van G. Hop
1:400
Deze boerderij speelde een belangrijke rol in Uilkema's onderzoek naar de Alblasserwaardse ontwikkeling. In dit complex kwamen twee verschillende typen vloedstal voor, stallen met een verhoogd vloerniveau, die alleen bij (dreigende) watersnood werden gebruikt. Het oudste type zou de vrijstaande vloedschuur zijn geweest, het jongste type de versterkte stalzolder boven de normale stal in de zijbeuk ban het hoofdgebouw. Deze laatste oplossing werd door Uilkema als volgt beschreven: ‘..Over dit stalgedeelte ligt de waterzolder, gesteund door 13 tilbalken, zeer zwaar, rustend achter op de muurplaat, voor op een dikke balk langs de stijlen..’. De vloedschuur buiten op het erf had een vast verhoogd vloerniveau: ‘..Duidelijk blijkt uit de doorsnede dat deze schuur rondom beschermd werd door muren ter hoogte van twee meters. De tusschenliggende ruimte was opgevuld met aarde. Diep daarin waren de stijlen geplant, zoodat het gebouw een veilig verblijf bood voor het vee in tijden van overstrooming..’. De normale stalindeling in het hoofdgebouw was karakteristiek voor het oude Alblasserwaardse type; het betrof hier een grupstal zonder mestgang. Uit de zeer brede grup werd de mest naar buiten gewerkt door luiken: ‘..mestvensters: “slagen” = luiken, vroeger opklapbaar, 0,5 M. boven den grond. Eens per dag ('s morgens) wordt de mest door de slagen op de meststraat gegooid; vandaar naar de sloot gekruid en dan weggevaren naar 't land..’. Later werd deze oplossing bijna overal vervangen door die met kruigang binnen langs de zijgevel. Ook in ander opzicht laat de hier afgebeelde opmeting een oudere situatie zien; het achterhuis bevatte nog geen speciale ruimte voor hooiberging. Bij latere boerderijen uit dit gebied was vaak een hooischuur aan het achterhuis aangebouwd, terwijl nog weer later het gehele bedrijfsgedeelte werd vergroot om binnen het achterhuis ruimte te
scheppen voor de hooitas. Bij deze boerderij uit Lage Giessen werd echter tot kort voor de opmeting de hooivoorraad nog bewaard in een vrijstaande kapberg op het erf. Op het veldwerk staat vermeld: ‘..hooiberg met beweegbare kap, thans verdwenen. Vroeger stonden in de geheele Alblasserwaard overal zulke hooibergen bij de schuren. Thans bijna verdwenen, omdat de schuren in de laatste 50 jaar groter worden gebouwd, met meer hooiberging..’. De uitgebouwde voorkamer van deze krukhuisboerderij zou een latere toevoeging zijn, al moest deze er tijdens de overstroming van 1820 al zijn geweest, omdat stond aangetekend dat het water daar bij die gelegenheid 2,40 m hoog stond. In eerste opzet zou echter de noklijn tot aan de voorgevel rechtdoor hebben gelopen en had het voorhuis twee lage zijbeuken gehad, zoals ook bij vele andere boerderijen in de omgeving nog het geval was.