KU-228 (3 oktober 1923)
Dussen (N.-Br.)
boerderij van B. van Daalen
1:400
Dit was de enige opmeting die door Uilkema werd verricht in het land van Heusden en Altena; van een diepgaand onderzoek kan men hier dan ook zeker niet spreken. In zijn uiteindelijke tekst over de provincie Noord-Brabant komt nóch dit gebied nóch de hier opgemeten boerderij voor. Uit aantekeningen wordt echter duidelijk dat hij deze boerderij beschouwde als een goed voorbeeld van het meest recente plaatselijke streektype. Hoewel het hier een vrij recent gebouw betrof (uit 1870) zou de gehele opzet nog volkomen traditioneel zijn. Het voornaamste verschil tussen deze en oudere boerderijen lag volgens Uilkema in de draagconstructie. Het grotendeels houten bedrijfsgedeelte had opgelegde balken, terwijl vroeger algemeen ankerbalkgebinten zouden zijn toegepast. Het woongedeelte had in de muren opgelegde balken en hoge zijgevels. De indeling van de woning was uitgesproken modern, met symmetrische voorgevel en centrale gang. De zolderverdieping diende echter nog als vanouds als korenzolder (uitsluitend voor gedorst graan). Uilkema tekende op het veldwerk een grof schetsje van de indeling van de voorgevel en noteerde daarbij dat alle drie de bovenramen bij de korenzolder hoorden. Het tweebeukige bedrijfsgedeelte had een indeling met dwarsdeel. De koestal was een grupstal en lag in de zijbeuk. Uilkema noteerde dat de thans geheel stenen koestand hier vroeger de volgende opbouw had gehad: ‘..onder de voorpoten steen, onder de buik modder, onder de achterpoten een plank..’. Achter het vee, langs de zijgevel, liep een mestgang die uitkwam op de mestvaalt. Deze sloot pal achter het gebouw aan en was daarvan dus niet, zoals elders gebruikelijk is, gescheiden door een straatje: ‘..hierachter geen gang; de diepte begint direct bij den muur..’. Voor de stal langs was een smalle voergang afgescheiden van de binnenstijlruimte. Van de vier brede gebintvakken waren er twee als tasvakken in gebruik, aan
weerszijden van de dwarsdeel. Het vierde vak, dat het dichtst bij de woning lag, diende als werkruimte. Hier was een vertrek afgescheiden voor de zuivelproduktie, waar onder meer de karn stond, die middels een tredmolen werd aangedreven door hondekracht. Buiten op het erf bevond zich tenslotte nog een kleine tweebeukige schuur, die als wagenberging in gebruik was. Deze schuur had, in tegenstelling tot het hoofdgebouw, nog de oude ankerbalkconstructie en wanden van hout boven een lage grondmuur.