Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek. Boerderij-onderzoek in Nederland 1914-1934. Deel 2
(1991)–E.L. van Olst– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 470]
| |
[pagina 471]
| |
KU-225 (27 september 1923)
| |
[pagina 472]
| |
Foto's behorend bij opmeting KU-225
| |
[pagina 473]
| |
vendien niet om een kleine boerderij ging. Paarden had men hier vroeger echter niet gehouden; de karnmolen zou tot zo'n twintig jaar voor de opmeting steeds door een koe zijn getrokken. In dezelfde streek zouden toen ook nog koeien zijn gebruikt als trekdier voor de kar en de ploeg, blijkens aantekeningen bij de opmeting. Ook over het hoofdgebouw met de koestal bevat het veldwerk veel informatie. Op de voorstal stond een ijzeren ketel met ingebouwd stookgedeelte, een zogenaamde ‘kookkachel’. Uilkema noteerde echter dat het veevoer hier vroeger boven het haardvuur in het woongedeelte werd gekookt. De zware kookpot werd dan met een speciaal ketelwagentje van deze stookplaats naar de stal gereden. Daar werd de inhoud overgeschept in de losse houten bakken die men voor de koeien neerzette. Volgens Uilkema was dit een oudere methode van veevoedering dan die met vaste voederbakken of troggen. De grote potstal werd om de drie of vier weken uitgemest, waarna de mest direct naar het land werd gereden. Een afzonderlijke mestvaalt was hier dan ook niet nodig. Doordat in beide lange gevels staldeuren zaten kon de mestkar bij het legen van de potstal dwars door de stal heen rijden. Het woongedeelte had een vrij moderne opzet met hoge zijmuren, waardoor ramen en deuren in de lange gevels konden worden aangebracht. Aan de voorzijde lagen de gebruikelijke grote kamer en woonkeuken, daarachter een smalle kelder met een opkamertje en de spoelruimte. Deze laatste ruimte was hier zijdelings uitgebouwd en uitgegroeid tot een volledig vertrek. Hier werd gekarnd (de karn stond via een horizontale aandrijfstang in verbinding met de karnmolen in het bijgebouw), gespoeld en ook gebakken; de oven was aan de zijgevel aangebouwd. Doordat er zoveel verschillende werkzaamheden werden verricht en de boerin dus een groot gedeelte van haar tijd hier doorbracht, ging deze ruimte volgens Uilkema ook dienst doen als zomerwoning, waar in het drukke seizoen dagelijks werd gekookt, gegeten en gewoond. In zijn hoofdstuk over de Brabantse boerderij-ontwikkeling zou hij nader op dit aspect ingaan. Daarbij stelde hij dat een dergelijke combinatie, hoe efficiënt ook voor het werk, toch gedoemd was te verdwijnen. De warmte van de oven zou namelijk een ongunstige invloed kunnen hebben op het karnproces, dat alleen bij een bepaalde temperatuur optimaal kon plaatsvinden. | |
[pagina 474]
| |
[pagina 475]
| |
KU-226 (28 september 1923)
|
|