KU-222 (20 september 1923)
Moriaanshoofd (Zld.)
boerderij van A. Hanse
1:400
Evenals opmeting KU-220 werd ook deze Schouwse stolp slechts enkele jaren na Uilkema's documentatie afgebroken. Uilkema had dit gebouw gedateerd op rond 1600, waarschijnlijk vooral op grond van de uitzonderlijk primitieve constructie: de gebintstijlen stonden hier niet op poeren, maar waren, zoals uit de doorsnede blijkt, ingegraven: ‘..deze “stielen” zitten niet op voeten of taarlingen, maar 50 cM. in den grond..’. Op de woonhuisgevels na was de gehele stolp bovendien nog van hout. Opmerkelijk is, dat de houten wanden in tegenstelling tot de stijlen wèl op een stenen grondmuur stonden, die tot 2 dm boven het maaiveld reikte. Het woonhuis was gedeeltelijk buiten de schuurmassa uitgebouwd. De voorste kamer diende als winterkamer, de ruimte daarachter was alleen 's zomers in gebruik. De melkkelder lag onder een gedeelte van het voorste vertrek en was toegankelijk vanuit de open werkruimte langs de voorgevel. Ook de deeldeuren bevonden zich aan deze zijde en de daarachter gelegen open vloer strekte zich uit langs het tasvak. In de deeldeuren ontbrak bij deze boerderij de gebruikelijke kleinere deur of klinket; van de bewoners vernam Uilkema dat dit alleen zou hebben gediend voor lichttoetreding bij het dorsen en dat was bij deze veeteeltboerderij niet nodig. Buiten de deel, langs de zijgevel, lag een rij stallen onder een laag aflopend gedeelte van het dak; een tweede rij bevond zich langs de achtergevel. Ook die stallen waren nog van het oude type, met schotten, aarden koestand en houten stalplank. Wel was er een grup en een afzonderlijke achtergang, waarlangs de mest werd weggekruid; voor de stallen langs werd een smalle voergang vrijgehouden in de hooitas. Over het voeren van het vee noteerde Uilkema op de tekening: ‘..Ze vreten daar uit rechtopstaande tralies, terwijl buiten in het gangetje bij V schuine, naar buiten opklapbare luiken zitten (“follen”). Vroeger moesten de
koeien daar zelf het hooi uit den tas door de tralies wegvreten, tot er een gang was ontstaan. Daar werden ze gevoederd. Hier zijn dus “koeierennen”. Nu wordt de tunnel voor de follen langs geplukt met een haak (harpoen). De koeien worden met emmers gedrenkt; ook wordt het hooi wel voor de koeien neergeworpen..’. Tussen de achterste stalrij en de zomerkamer lag het ‘karnhuis’ waar zich vroeger de door een hond aangedreven tredmolen voor de karn bevond, die door Uilkema door middel van een stippellijn werd aangegeven op de tekening. De bakoven bevond zich in opzet blijkbaar buiten op het erf, maar was later in de boerderij ingebouwd, op de plaats van de achterste koestal. De oven kon nu vanuit het karnhuis worden bediend, waar zich dus alle dagelijkse werkzaamheden afspeelden.