KU-218 (13 september 1923)
Oosterland (Zld.)
boerderij van J.A. Ganzeman
1:400
Deze middelgrote boerderij, die volgens een aantekening op het veldwerk uit 1836 stamde, zou door Uilkema in zijn onvoltooide hoofdstuk over de provincie Zeeland worden gepresenteerd als voorbeeld van een moderne Zeeuwse hoeve. Woonhuis en schuur stonden hier los van elkaar; de overige gebouwen (varkenshokken, mestveestal en wagenhuis) lagen op efficiënte wijze gegroepeerd rondom schuur en mestvaalt. Uilkema noteerde dat de schuur in 1906 was verbouwd, waarbij de zijgevel aan stalzijde was opgehoogd. Daarbij was blijkbaar ook de gebintbalk aan deze zijde verlengd en opgelegd in de nieuwe stenen zijmuur. De overige gevels waren alle nog van hout met alleen een lage stenen grondmuur. De schuur telde vier tasvakken en twee dwarsdelen, waarvan er één van muur tot muur doorliep. Het nut van deze doorgaande deel is hier echter niet duidelijk, omdat het tweede stel deeldeuren uitkwam op de mestvaalt langs de stalgevel en er van een doorrijmogelijkheid dus geen sprake lijkt te zijn geweest. In het laatste schuurvak bevond zich de zogenaamde ‘dorskamer’, met daarboven een graanzolder. Eén van de zijbeuken bevatte de stallen, waarvan het grootste gedeelte diende als paardestal; de koestal was in verhouding bescheiden van afmetingen. De stal had een ondiepe, brede grup tot aan de buitenmuur; in deze gevel bevonden zich de gebruikelijke mestdeuren naar de aansluitende mestvaalt, die slechts door een smal straatje gescheiden was van de schuur. Aan de andere kant van de mestvaalt lag in een afzonderlijke bijgebouw de ‘vetstal’ waarin het mestvee werd gehouden. Daar vlakbij was ook de waterbak te vinden waaruit al het vee werd gedrenkt: ‘..Al wat op stal staat drinkt uit de waterbak. Deze wordt gevuld uit de “waterpit.”. X is een ronde put, waar het water van den “pit” in komt; uit x wordt het met een emmer in de waterbak geschept..’. Het woonhuis stond min of
meer los van het erfgedeelte met de bedrijfsgebouwen en had een moderne indeling met doorgaande gang, die uitkwam op de aangebouwde keuken. Deze keuken vervulde tevens de functie van zomerwoning. Daar werd 's zomers overdag gewoond, maar wel alleen door het gezin en het inwonend personeel. Voor de losse werkkrachten was buiten het woonhuis een afzonderlijke ruimte - het ‘schaftlokaal’ - ingericht, riant gelegen aan de mestvaalt, tussen varkensstal en washok.